De heilige graal van de staatshervorming
Een België met vier deelstaten kan misschien enige beterschap brengen, maar het model is minder grensverleggend dan voorstanders betogen, schrijft Dave Sinardet.
Ook in pandemietijden kabbelt het staatshervormingsdebat verder. Daarin waart altijd wel een modieus concept rond. De heilige graal van de staatshervorming is nu het ‘België met vier’. Dat schaft de drie gemeenschappen af, verdeelt hun bevoegdheden over de drie gewesten en geeft het Duitstalige landsdeel een upgrade tot een volwaardige deelstaat naast Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Steeds meer Franstaligen zien er hét staatkundige ideaal in, maar ook aan Vlaamse kant wint dat voorstel terrein in politieke en intellectuele middens. Hebben we eindelijk de formule gevonden die ons verlost van onze sibillijnse staatsinrichting?
Op het eerste gezicht valt daar iets voor te zeggen. Een belangrijke verklaring voor de complexiteit van ons federalisme ligt in de historische politieke keuze voor twee types deelgebieden die elkaar overlappen. Daarin zijn we uniek. Duitsland heeft zijn Länder, Zwitserland zijn kantons, Canada zijn provincies, België zijn gewesten én gemeenschappen.
Dat maakt zeker de Brusselse structuren ondoorzichtig: Brussel is een gewest, maar de gemeenschappen hebben er ook hun bevoegdheden en instellingen. Als ik in mijn lessen begin over de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie kan ik het angstzweet zien parelen op de hoofden van mijn studenten, zelfs online. Bovendien staat ons institutionele model al jaren haaks op de Brusselse sociologische realiteit. Dat diverse meertalige gewest valt niet (meer) te reduceren tot een tweedeling tussen Nederlandstalig en Franstalig.
Geen nirwana
Een zuiver territoriaal federalisme met vier deelgebieden kan bijgevolg een verbetering zijn. Helaas raakt die glasheldere structuur al snel vertroebeld als je uitzoekt hoe haar politieke pleitbezorgers ze precies willen invullen: dat hebben ze nog niet zo goed uitgewerkt – wat op zich al scepsis oproept. Wel is duidelijk dat veel Vlaamse en Franstalige politici gemeenschapsbevoegdheden zoals (hoger) onderwijs, cultuur, media of onderzoek willen blijven beheren voor de hele taalgemeenschap en dus op een niveau dat de nieuwe deelgebieden overstijgt. Dat kan via samenwerkingsakkoorden tussen Brussel aan de ene kant en Vlaanderen en Wallonië aan de andere kant.
De vraag is of het werkelijk transparanter is om in plaats van één regering er twee samen te laten beslissen, zeker als daar verschillende partijen in zitten. Daardoor zouden bijvoorbeeld de N-VA en Groen een akkoord moeten sluiten, terwijl ze oppositie tegen elkaar voeren. En dan hadden we het nog niet over de ontdubbeling van de gemeenschapsadministraties. Dat kun je proberen op te lossen door nieuwe Vlaams-Brusselse en Waals-Brusselse instellingen op te richten om de gezamenlijke bevoegdheden uit te oefenen, maar die kun je dan evengoed gemeenschappen blijven noemen.
Zelfs fervente ‘België met vier’-voorstanders bouwen dus nu al allerlei uitzonderingen in. Wat zal er dan nog overblijven van hun basisprincipe na een onderhandeling met partijen die er níét warm voor lopen? Maar goed, stel dat een compromis tussen acht partijen toch op miraculeuze wijze tot een vrij zuiver ontwerp van vier deelgebieden zou leiden. Belanden we dan in het staatkundige nirwana? We zouden vijf regeringen hebben in plaats van zes nu. Eigenlijk gaat het dus om een België met vijf. Maar we zijn ook dan nog steeds een klein, dichtbevolkt land waar alles sterk vervlochten is. Die realiteit zal regeringen blijven dwingen tot samenwerken en samen beslissen, over een kilometerheffing, bijvoorbeeld. Daar zou overigens nog een extra regering haar zegje over doen, want het Duitstalige deelgebied zou bevoegd zijn voor gewestmateries als mobiliteit.
Struikelblokken blijven
Nog een complicatie is dat het ‘België met vier’-scenario vaak in één adem genoemd wordt met een verregaande opsplitsing van Belgische bevoegdheden, omdat daarrond een deal tussen N-VA en PS kan worden gevonden. Maar zijn beide pistes verzoenbaar? Bezitten het Brusselse en het Duitstalige Gewest de schaal, het budget en de capaciteiten om een eigen systeem van ziekte- of werkloosheidsuitkeringen te dragen? En is dat wenselijk?
Kortom: de meeste struikelblokken uit ons huidige systeem blijven overeind. Een België met vier is dan ook minder baanbrekend dan de voorstanders betogen. De vier ‘nieuwe’ deelgebieden bestaan al sinds 1963 in de vorm van de taalgebieden die de taalgrens vastlegden. In 1970 vormden ze het fundament voor de oprichting van gewesten en gemeenschappen. Voor die laatste was dat niet onlogisch, want hun bevoegdheden waren (initieel) gebaseerd op taal en cultuur.
Maar ook de gewesten zijn op die taalgrenzen gebouwd, terwijl hun bevoegdheden vooral sociaal-economisch zijn. Door die mismatch ligt het Brusselse grootstedelijke gebied verspreid over drie gewesten en zijn drie regeringen bevoegd om daar de mobiliteitsknoop te ontwarren. In weerwil van wat velen beweren, zijn ook het Vlaams en Waals Gewest intern niet zo homogeen, het volstaat daarvoor de werkloosheidsstatistieken binnen Vlaanderen en Wallonië te vergelijken. Een constructie gefundeerd op taalgrenzen tempert evenmin de verregaande tweeledigheid van Vlamingen versus Franstaligen. Die vormt een sociologische realiteit, maar de institutionalisering ervan als centraal element in ons federale model is een van de belangrijkste bronnen van instabiliteit. Die bipolariteit bestaat in geen enkele andere stabiele federatie, ook daarin zijn we weer uniek.
Het Zwitserse model
Wie echt out of the box wil denken, zoals staatshervormers steeds beweren te doen, zou ons federalisme beter gronden op volledig andere deelgebieden. De provincies zijn een terecht gepasseerd station, maar stads- en streekregio’s hebben een sterkere band met sociaaldemografische realiteiten. De Vlaamse regering is het Vlaams Gewest al op die basis aan het indelen.
Het zou ons veel dichter brengen bij het Zwitserse model, dat sommigen – zoals Joachim Coens (CD&V) – uitroepen tot een ideaalbeeld, zonder er veel kaas van te hebben gegeten. Zwitserland kent verschillende taalgroepen en een strikte regeling van het taalgebruik, maar baseerde daar niet zijn hele federale systeem op. Zoals de meeste Zwitserse kantons zouden bijna al onze stads- en streekregio’s eentalig kunnen blijven. Omdat ze talrijker zijn, zouden hun verkiezingen en coalitievormingen makkelijker dan die van onze huidige deelstaten een eigen dynamiek kunnen ontwikkelen, los van het federale niveau. Zo’n heus Zwitsers model zou voor België écht grensverleggend zijn. Maar ook volstrekt utopisch.
Het ‘België met vier’-verhaal kan intussen misschien wat beterschap bieden, maar geen revolutie die tot het beloofde land leidt. Al zeker niet als de beginselen verwateren nog voor de onderhandelingen zijn opgestart. Is zo’n beperkte aanpassing dan de vele politieke energie waard, en de crisissen waarmee de weg ernaartoe bezaaid zal zijn?
Het Zwitserse model zou voor België écht grensverleggend zijn, maar is utopisch