Un gentiluomo langs de lijn
De klank van een woord kan soms een verraderlijke indruk geven, zeker in een vreemde taal. Neem nu catenaccio. Voor wie de term niet kent, roept hij verwachtingen op. ‘Als je naar Trattoria Da Toni gaat, moet je de catenaccio cacciatore proberen.’ Of: ‘Alsof Paganini herboren was, zo klonk gisteravond de viool van de maestro tijdens het catenaccio con fuoco’.
Onzin natuurlijk. Het woord betekent deurgrendel. Het is een voetbalterm geworden in de late jaren vijftig en zestig, toen vooral de beide grote teams uit Milaan internationale successen boekten met deze ultradefensieve tactiek. Niet leuk om naar te kijken, maar wel effectief.
De term is altijd wat aan het Italiaanse voetbal blijven hangen – zowel aan hun clubs als aan hun nationale team. De Squadra Azzurra heeft ook beroemde balgoochelaars gekend, maar geen andere voetbalnatie heeft zo veel legendarische verdedigers: Giacinto Facchetti, Claudio Gentile, Franco Baresi, Paolo Maldini, het stilaan bejaarde maar nog steeds zo sterke duo Bonucci-Chiellini nu.
Een typische uitslag voor een sterke Italiaanse ploeg is altijd 1-0 geweest, niet 3-2. Grote nadruk op de verdediging, en op counteren met snelle spitsen. Romelu
Lukaku werd zopas voetballer van het jaar in de Serie A, maar ook zijn ploeg – het Inter Milaan van de behoudende tacticus Antonio Conte – teert nog op die formule.
Ik heb dat altijd vreemd gevonden, van Italianen. Sorry voor de belegen cultuurpatronen, maar Italianen zijn normaal toch zot van schoonheid en plezier en uitbundigheid – van figura en la grande bellezza?
Veel logischere uitvinders van het catenaccio zouden – zeker in die Koude Oorlogsjaren – de Sovjet-Unie of de DDR geweest zijn: een voorganger van catenaccio heette trouwens het IJzeren Gordijn, je kwam er niet door. Of anders een Scandinavisch land, zo’n streek waar de nuchtere ratio van de overwinning zwaarder weegt dan het plezier van het spelletje. Niet de Italianen, die op andere terreinen vaak zulke vrolijke speelvogels zijn.
Er zijn altijd uitzonderingen geweest. Zoals Roberto Mancini, toen hij in de jaren tachtig als zwierige aanvaller van provincieclub Sampdoria (Genua) een Italiaans kampioen en Europacupwinnaar maakte. Mancini was een genot voor het oog – een en al elegantie, net zoals vandaag nog als hij in designpak naast het veld staat. Dat hij geen grotere carrière kende bij de nationale ploeg, werd vaak toegeschreven aan een wat al te speelse instelling.
Sinds 2018 is Mancini bondscoach van Italië. Dat was nogal een moment om te beginnen: de Squadra la bella had net voor het eerst in 60 jaar naast de eindronde voor de Wereldbeker in Rusland gegrepen. Che vergogna!
Eén voordeel had dat wel: het kon niet slechter, dus Mancini had carte blanche. En hij gebruikte die. Hij verjongde het team drastisch, riep ook spelers op uit kleinere clubs op, zelfs twee die in de Italiaanse tweede divisie speelden. Maar vooral: hij legde het accent op de aanval en op spelplezier. Nooit eerder speelde Italië met zo veel lef.
Onder Mancini is de Squadra – in tegenstelling tot veel Italiaanse clubs – een streling voor het oog geworden. Frivool naar voren gericht, met op dit EK een heerlijk wapen als Leonardo Spinazzola van AS Roma: de technisch vaardige linksachter die vaak een linksbuiten lijkt. En hoe risicovol dat ook klinkt, tegelijkertijd staat de verdediging als beton, zo blijkt uit frappante statistieken.
29 wedstrijden op een rij zonder nederlaag; net als de Rode Duivels 30 punten op 30 in de kwalificatieronde voor het EK en 9 op 9 in de groepsfase; en inmiddels elf clean sheets op een rij, dat is 1.000 minuten zonder tegendoelpunt. Van afwezige op het WK naar de favoriet van velen voor het EK, in drie jaar: il faut le faire.
Het meest krasse is dat Mancini dat flikt zonder echte typeploeg. Doordat hij op het einde van de wedstrijd tegen Wales reservekeeper Salvatore Sirigu inbracht, mochten al 25 van zijn 26 spelers meespelen op dit EK. Het lijdt weinig twijfel dat de 26ste, derde doelman Alex Meret, ook nog wel eens invalt.
Waarom Mancini dat doet? Hij speelde zelf op het EK van 1988, maar op het WK van 1990 kwam hij het hele toernooi lang niet van de bank – de concurrentie was ook wel erg pittig met Roberto Baggio en Totò Schillaci.
In een interview zei Mancini onlangs dat niets in zijn leven hem meer spijt dan dat hij nooit een minuut op die Mondiale in eigen land speelde. Hij wil zijn spelers een gelijkaardige vernedering besparen.
Dat hij – zonder veel kwaliteitsverlies – al zijn hele selectie aan bod heeft laten komen op dit EK, stelt hem trouwens wel voor l’embarras du choix. Wie de middenvelders Jorginho, Manuel Locatelli, Nicolò Barella en Marco Verrati zag schitteren de jongste dagen, zal erkennen dat het ondenkbaar en ondankbaar wordt een van hen op de bank te zetten, nu het er echt om gaat spannen. Maar Mancini bewijst dag na dag dat hij de klasse heeft om daar een menselijke en elegante manier voor te vinden. Zelfs al wordt het ware doel met iedere sterke match duidelijker: dit EK winnen.
Mancini’s grootste frustratie is dat hij op de Mondiale 1990 in Italië geen minuut van de bank kwam. Het zal zijn spelers nu niet gebeuren