‘Mijn imaginaire ik haalt graag kattenkwaad uit’
■ Onder welke voorwaarden zou je een open relatie kunnen hebben, die ook werkt?
‘Ik denk dat er veel verdriet en leed zou vermeden worden als partners elkaar toestonden om eens te daten met iemand anders. Niet per se seksueel, een avondje op restaurant is ook al mooi. Maar voor velen is zoiets onbespreekbaar, wat een relatie in mijn ogen wel heel gesloten maakt. Ik noem het geen overspel als je partner op een zotte avond in het bed van iemand anders belandt, en dat nadien ook vertelt. Ik zeg niet dat het plezant is om dat te horen, maar ik heb het liever zo dan dat het geheim blijft. Want als iemand het voor zichzelf houdt, vreet het van onderuit aan de relatie. Dan zitten beide partijen in een situatie waar ze niet voor kiezen: ofwel ken je de waarheid niet, ofwel kun je er niet mee omgaan, en telkens is dat leven in illusie. En dan begrijp je niet waarom de andere op een bepaalde manier reageert op bepaalde situaties. Als het slecht gaat in een relatie, is het omdat er iets verzwegen is, omdat één iemand zich gekwetst voelt. Dus om een open relatie te hebben, is er goeie communicatie nodig, en veel eerlijkheid, in de eerste plaats tegenover jezelf. Je moet weten wat je wilt en wat je niet wilt.’
■ Als je de Bill Gates Foundation beheerde, maar alles aan één doel moest spenderen, wat zou dat dan zijn?
‘Het gevecht om de mensenrechten. Wanneer ik op televisie zie wat de Palestijnen meemaken, ben ik daar urenlang niet goed van. Ik zou zo graag onderhandelen en daar duidelijk maken dat we allen uit mensen geboren zijn, en gevoelens van liefde en verdriet kennen. Dat het belangrijkste datgene is wat ons verbindt. Als je zusje gekwetst raakt, reageert iederéén toch? Dus waarom bekijken we het niet met een universele blik? Er zit een activiste in me, maar ik heb het lef niet om op de barricades te springen. Ik zou op de achtergrond willen meewerken om al die problemen op te lossen.’
■ Op welke manier ben je nog steeds dezelfde persoon die je als kind was?
‘Mijn vroegste herinnering bestaat erin dat ik in de videotheek van mijn ouders in Middelkerke winkeltje speel en de klanten bedien, of zelf klant ben. Daar denk ik vaak aan, omdat ik er steeds meer van overtuigd ben dat je persoonlijkheid gevormd wordt in je jonge jaren. Ik heb het gevoel dat ik al heel vroeg veel wist en dat die gedrevenheid die nu zo hard in me zit toen al helemaal aanwezig was. Ik weet niet waar die vandaan komt, maar ik herinner me hoe mijn moeder me steeds vergeleek met Stéphanie, een imaginair meisje dat alles beter deed dan ik. Dat deed pijn. Ik denk dat ik er daarom naar streef om het altijd beter te willen doen. Ik heb zelf ook een imaginaire ik gecreëerd, Nananou. Ze leeft in een andere wereld. Ze is het kind in me, dat graag kattenkwaad uithaalt en mensen plaagt. Mijn moeder plaagde me veel en ik heb dat overgenomen. Dus soms steekt de Nananou in mij de kop op.’