‘Wij hebben lokaal en tijdelijk bijgedragen aan een veiliger Afghanistan’
‘Het was een geplande opdracht. We gingen terug naar een zone die de taliban direct weer hadden ingenomen nadat we er meer dan een week geweest waren. We wilden zo snel mogelijk terug om de mensen in dat dorp te tonen dat de coalitie daar was om hun veiligheid te garanderen, niet de taliban. Maar onze Kandak, de Afghaanse eenheid die we begeleidden, had hoegenaamd geen zin in die confrontatie. We hebben lang op hen moeten inpraten.’
Majoor Chris Comhair vertelt voor het eerst over wat er gebeurde op 15 juni 2009, tijdens de OMLT-missie (Operational Mentoring and Liaison Team) waarvan hij deel uitmaakte in Kunduz, in het noordoosten van Afghanistan. De Afghaanse militairen waren terecht ongerust. Samen met de Belgen liepen ze in het dorp in een hinderlaag en lagen er uren onder vuur. ‘We gingen met een compagnie naar ginder en hielden een kleine compagnie achter de hand als QRF, “Quick Reaction Force”. Ik zat bij die tweede groep. De anderen hadden een soort van sociale patrouille gedaan, een paar huizen doorzocht – op een vriendelijke manier. Maar opnieuw buiten het dorp zijn ze in een ambush gevallen. De vijand had hen volledig omsingeld.’
De Belgische para’s waren getraind voor dit soort situaties. De Afghanen iets minder. Ze werden al drie maanden begeleid door de Belgische militairen, maar dit was de eerste keer dat het echt heet werd. ‘Je kunt dan alleen hopen dat ze doen wat ze geleerd hebben, dat ze goed hun locaties doorgeven, zodat ze niet per ongeluk op mekaar beginnen te schieten of ergens wegkruipen’, zegt Comhair. ‘Het probleem was dat onze Afghanen uitgerekend die dag níet goed luisterden en dus niet helemaal deden wat wij wilden.’
‘Now! Go!’
Comhair, het Belgische mentorteam en de Afghaanse QRF schoten te hulp, maar toen ze de andere compagnie in zicht kregen, vielen ze zelf ook onder vuur. Boven de schoten uit riepen de Belgen via de radio hun locatie en die van de taliban door. Door alle posities uit te zetten op de kaart, zagen ze tot hun afgrijzen al snel dat ook zij omsingeld dreigden te worden. ‘Het probleem was dat we met onze voertuigen vastzaten aan de weg. We moesten er uit. We hebben onze Afghanen toen echt bij de kraag moeten pakken en meesleuren. “Kijk ginder! Daar moeten we geraken, dus moeten we die drie huizen zuiveren. Now! Go!” Dan open je het vuur en ruk je op.’
Op een video die tien jaar later op de Facebookpagina van Paracommando.com geplaatst werd, is te zien hoe de militairen zelf raketten afvuurden en vanuit een grepschakelen. pel hun coördinaten doorgaven naar de F-15- en F-16-gevechtsvliegtuigen van de coalitie die luchtsteun kwamen bieden. ‘Het was bewoond gebied, dus ze konden daar niet zomaar bommen droppen’, zegt Comhair. ‘Maar een F-16 die overvliegt, dat maakt al indruk. Omdat we zo’n vier uur lang onder vuur gelegen hebben, begon op zeker moment onze munitie op te geraken. Er was een Duitse QRF naar ons onderweg, maar die was er nog niet. Wanneer je dan nog maar 20 procent van je munitie over hebt, begin je toch te denken: “Dju, hoe lang gaat dat hier nog duren?”.’
Toch slaagden de gehergroepeerde compagnies erin de dreiging zo goed als uit te Mede dankzij Duitse Special Forces, die een pak extra munitie aanleverden, geraakten de Belgen uren later terug in het kamp. Ongedeerd. Aan Afghaanse kant waren er wel slachtoffers. De Belgen beseften pas hoeveel geluk ze hebben gehad toen een van de officieren plots twee ronde gaatjes in zijn broekspijp ontdekte. De verschroeide randjes verraadden dat er een kogel dwars doorheen was gegaan, zonder zijn been te raken. Ook in zijn hemd zaten twee van die gaatjes. Ook hier had de kogel alleen textiel mee, maar mentaal kwam de klap wel aan.
In de dagen nadien merkten de Belgen dat de samenwerking met de Afghanen plots veel beter liep. Voordien was het vaak zoeken naar manieren om het vertrouwen op te bouwen. ‘Je drinkt veel thee samen, speelt wat volleybal en jongleert de hele tijd met menselijke emoties. Maar omdat we nu echt samen met hen gevochten hadden, bekeken ze ons heel anders. We konden hen alles vragen.’ Maar het nieuws van de hinderlaag veroorzaakt deining in België. In de regering was niemand al vergeten dat tien Belgische blauwhelmen in 1994 werden vermoord in Rwanda.
Comhair heeft een paar krantenberichten uit die tijd afgedrukt. ‘Klopt niet veel van, hoor’, zegt hij. ‘Belgen niet in eerste linie’, staat in een artikel. Comhair: ‘Jawel
‘Het politieke debat in België strookte niet echt met de werkelijkheid zoals wij die ginder meemaakten. Als je die kerels iets wilde aanleren moest je meegaan. Dat werd er in België niet altijd bij verteld’
Chris Comhair Majoor
Belgische militairen hebben vanop zeer uiteenlopende posities deelgenomen aan de oorlog in Afghanistan. De Standaard kijkt met hen terug. Ze durven de aanpak van toen in vraag te stellen. ‘Ik ben overtuigd dat wij lokaal en tijdelijk hebben kunnen bijdragen tot een veiligere omgeving. Maar of dat duurzaam is?’
hé, wel in eerste linie. Alleen strookte het politieke debat in die tijd niet echt met de werkelijkheid zoals wij die ginder meemaakten. Als je die kerels iets wilde aanleren moest je meegaan. Dat werd er in België niet altijd bij verteld. Er stond ook nergens op papier dat wij op 300 meter van het gebeuren moesten blijven toekijken.’ Het mocht niet baten. Zeer tot hun ongenoegen mochten de OMLT’ers tijdelijk de compound niet meer uit om met de Afghanen het terrein op te gaan.
‘Ik ga dit land niet begrijpen’
Generaal-majoor Vincent Descheemaeker, de voormalige chef van het derde bataljon parachutisten (‘3 Para’) en het Special Operations Regiment, begrijpt de frustratie. Ook hij deed een OMLT-opdracht in Kunduz, maar dan op het niveau van de bataljonscommandant. ‘Je moet je ambitieniveau ginder aanpassen aan wat haalbaar is. Toen ik er was, in 2010, waren mijn kapiteins en teamleaders ook heviger dan ikzelf. Ik heb hen moeten afremmen. Zij vonden dat als je niet mee op het terrein ging, je dan het vertrouwen van de Afghanen zou verliezen. Terwijl mijn benadering – en mijn richtlijn vanuit Brussel – was dat we eerst een deftige analyse van de situatie moesten maken, en dan pas beslissen.’
In een moslimland als Afghanistan ligt tijdens de ramadan de activiteit een pak lager, dat was aan het front niet anders. ‘De druk van de taliban en de opstandelingen was al een tijdje verminderd. Wij hadden ook nog geen directe contacten met talibanstrijders gehad. Bij sommigen hing er dus een gevoel van “we moeten hier toch nog iets meegemaakt hebben”. Maar dat was niet mijn streefdoel. We waren daar voor opleidingen, zodat de Afghanen uiteindelijk hun eigen mensen konden opleiden’, zegt Descheemaeker.
Hij toont een foto van zijn Afghaanse counterpart: een corpulente man, in een zetel, camouflagehemd wijdopen, grote zweetplekken op het T-shirt. ‘Die man was dat klimaat gewoon, maar hij had meer last van de warmte dan ik. (lacht) Maar hij was duidelijk de baas, hij werd op zijn wenken bediend door zijn mannen.’
Het was echter allerminst eenvoudig om hem tot veel actie aan te zetten, zegt Descheemaeker. ‘Die man was het beu, had geen zin meer. Wij kwamen daar toe, goed uitgerust en getraind, klaar om erin te vliegen. Hij niet. Wij hadden een hele kleurenkaart van streefdoelen die we moesten halen, maar hem interesseerde het allemaal niet meer. Reken daarbij de nuances die je in de gesprekken mist door de tussenstap van de tolken. Waar zaten de opstandelingen? Zij wisten dat veel beter dan wij, hé. Zijn we hen gevolgd naar de plekken waar de taliban zaten, of net naar de plekken waar ze niet zaten? I don’t know. I really don’t know. Je hebt vertrouwen nodig in zo’n situatie, maar ik heb me lang afgevraagd of die man mij wel vertrouwde.’
In de voorbereiding op de missie, georganiseerd door de Navo, kregen de Belgen les over de manier waarop ze de Afghaanse militairen het best konden aanpakken, compleet met Afghanen die rollenspel deden. Maar zodra ter plekke, merkten de Belgen snel dat de realiteit heel anders was. Descheemaeker probeerde elke dag langs te gaan bij zijn Afghaanse evenknie. ‘Maar soms had hij gewoon geen tijd, of was hij te laat, of met andere dingen bezig. Hij had in het kamp een moestuintje waar hij graag in werkte. Soms spraken we zelfs niet over militaire zaken.’
Hij toont een foto waarop de commandant in gesprek is met de dorpsoudsten uit de buurt van het kamp. ‘Ik moest alles volgen via de tolk, maar dan moet de ander ook pauzes laten vallen in een gesprek. Hij trok zich dat niet aan. Geen idee dus wat ze daar aan het bespreken waren. Hij kwam zelf uit een andere streek, dus vond ik het belangrijk dat hij de lokale mensen ging uitleggen wat het leger daar kwam doen. Maar het vreemde is dat hij dit soort gesprekken helemaal niet had gedaan als ik hem niet gepusht had. Ook zijn manschappen bezoeken deed hij amper.’
Descheemaeker kijkt met een zekere nederigheid terug. ‘Je kan daar nooit alles begrijpen. Daar was ik me op voorhand van bewust en toen ik ginder was nog meer: ik ga dit land niet begrijpen.’
Net zoals generaal-majoor Pierre Gérard, de baas van de landcomponent (DS 10 juli), en kolonel Jeroen Poesen, de commandant van de F-16-basis in Kleine Brogel (DS 6 juli), trekken ook andere militairen die in Afghanistan gediend hebben de conclusie dat het westerse beeld van een democratie simpelweg niet compatibel is met de Afghaanse realiteit. ‘Ik ben over
‘Bij sommigen hing er een gevoel van “we moeten hier toch nog iets meegemaakt hebben”. Maar dat was niet mijn streefdoel. We waren daar voor opleidingen’
Vincent Descheemaeker Generaalmajoor
tuigd dat wij daar lokaal en tijdelijk hebben kunnen bijdragen tot een veiligere omgeving’, zegt Comhair. ‘Maar of het duurzaam is? Zij kijken op een heel andere manier naar een probleem. Als wij wisten dat de lokale politiechef corrupt was, was onze neiging om die man op te pakken. Kon perfect, we hadden daar een heel dossier tegen opgesteld. Ja maar, zegt zo’n Afghaanse bataljonscommandant dan, “dat gaan we toch maar niet doen. Want als we die man oppakken, stort een heel systeem in”. Die corrupte flik zorgt namelijk ook voor de veiligheid in de streek. Als we die zouden oppakken, zou iedereen dus kwaad zijn op onze bataljonscommandant, terwijl wij net ginder waren om te zorgen dat die zonder onze steun verder zou kunnen. Het is daar dus lang niet altijd zwart-wit.’
Descheemaeker beaamt. ‘Het krioelt daar van de schaduwinstanties. Naast de gouverneur in Kunduz was daar ook een schaduwgouverneur. Die hield zelfs een soort parallelle justitie in stand. Dat alternatieve systeem was soms meer gericht op wat de bevolking nodig had. Maar tegen de tijd dat je dat allemaal doorhebt, ben je alweer weg.’ De tolken waren de enige Afghanen waarmee een rechtstreeks gesprek mogelijk was, en daarom ook een belangrijke bron van informatie. ‘Je had daar families waarin de ene soldaat was bij het Afghaanse leger en de andere voor de opstandelingen werkte voor 10 dollar per uur.
Kun je hen dat kwalijk nemen? Neen. Maar dat maakt de zaken wel onoplosbaar.’
Improvised Explosive Devices (IED), vaak ook bermbommen genoemd, maakten jarenlang het grootste aantal slachtoffers onder de coalitietroepen. Met de ervaringen die hij opdeed toen hij in 2004 een eerste keer in Afghanistan was, om mee toe te zien op het ordentelijke verloop van de verkiezingen, stelde adjudant-majoor Claude Vanderhaeghe met een team van experts een cursus over de dodelijke springtuigen samen. Hij werkte daarvoor onder meer samen met Britse specialisten die ervaring hadden met het IRA. Via bijscholingen werd hij later Navo-instructeur counter-IED. Zo kwam hij terecht op het ISAF-hoofdkwartier van de Navo in Kaboel.
‘Enorm, enorm veel levens gered’
Vanderhaeghe:‘Ik nam het tactische luik voor mijn rekening. Wat kan je doen om ze te herkennen, hoe reageer je erop en wat doe je als er een afgaat? Zit er nog ergens een sniper op een heuvel? Is er iemand die op het knopje duwt? Werken ze samen met iemand anders? Het is niet de bedoeling dat je mensen op een nieuwe bom trappen, zodra ze uit hun voertuig springen omdat er ergens anders een is afgegaan.’
In twintig jaar tijd zijn er bermbommen in alle denkbare vormen tot ontploffing gebracht in Afghanistan. Met een afstandsbediening of een kabel, maar ook via een drukplaat onder een laag zand op de weg. In dat laatste geval was het slachtoffer de eerstvolgende die passeerde, of dat nu een lokale verpleegster of een Amerikaanse generaal was. ‘In het begin gebruikten de taliban die bommen lukraak. Maar als je voortdurend slachtoffers maakt onder je eigen bevolking, verlies je snel steun. Daarom pasten ze hun methodes aan’, legt Vanderhaeghe uit. ‘Wij maakten de analyses van welk type aanslagen waar plaatsvonden. Dat werd een belangrijk element in de voorbereiding van de missies. Jullie trekken morgen naar gebied X? Neem dan stoorzenders mee, want daar werken ze vooral met radiogestuurde ontstekingen.’
Op het ISAF-hoofdkwartier verzamelde de cel Counter-IED alle rapporten, incidenten en vondsten over de IED’s. ‘Je krijgt daarmee een gigantische database waar inlichtingenspecialisten en -analisten mee aan de slag gingen. Onze geo-ploeg zette die resultaten daarna uit op kaarten. Voor elke plek waar je naartoe moest, kon je kaarten opvragen en info toevoegen. Als je tien meldingen kreeg van een bepaald type bom in één zone, dan wist je dat de taliban daar van methode veranderd waren en kon je dat in de briefings meenemen. Daarmee hebben we enorm, enorm veel levens gered en slachtoffers voorkomen.’
Vanderhaeghe gaf les aan zowat alle buitenlandse militairen die het land binnenkwamen, van eenvoudige soldaten tot driesterrengeneraals. Daar kwam een heel trainingsparcours bij kijken dat afgelegd moest worden en waarin signalen verstopt waren die op bermbommen duiden. Wie ze niet allemaal gevonden had, mocht opnieuw beginnen. ‘De dingen waar je op moest letten, vaak was dat maar een klein detail, iets stoms bijna, waar je alleen maar op kwam door de analyses te maken. Een vlaggetje langs een lange weg, een hoopje stenen. Een stom voorbeeld is dat er tot in 2009 geen enkele zelfmoordterrorist met een wagen vol explosieven was met twee mensen. Zodra je dat inzag, kon je door snel te scannen al veel veiliger de weg op. Zag je twee, drie, vier personen in een wagen? Geen probleem. Een busje met nog zeven man op het dak? Idem. Maar iemand die alleen reed? Die verdiende je aandacht.’
‘Wagens die diep doorhangen ook. Of mensen die schijnbaar onopvallend staan te filmen …’ Cédric Savels kan het lijstje van Vanderhaeghe probleemloos aanvullen. Hij was in totaal zeven keer op missie in Afghanistan, telkens met het DAS-team
(Détachement d’Agents de Sécurité) van het Special Operations Regiment. Met een zeskoppig team stond hij in het centrum van Kaboel in voor de veiligheid van de Belgische ambassadeur. Per definitie een doelwit, dat zich bovendien vaak moet verplaatsen naar bijeenkomsten of etentjes. ‘Als je het verkeer ingaat houd je altijd twee of drie alternatieve routes achter de hand. Als er toch “contact” is, of er ontploft iets, dan val je direct terug op je training. Alle sentiment is dan uitgeschakeld. Jij moet je VIP beschermen en maken dat je daar weg komt, dat is de opdracht. Het is dan niet het moment om een vrouw of kind dat gewond op straat ligt te gaan helpen.’
Claude Vanderhaeghe
Ook majoor Chris Comhair heeft verschillende DAS-missies gedaan in Kaboel. ‘In mijn ogen was dat veel risicovoller dan wat we in Kunduz deden. Daar moest je maar met je vingers knippen en er was luchtsteun. Je ging zélf op zoek naar het contact. In een beveiligingsopdracht is het daarentegen net de bedoeling om geen contact te hebben. Bovendien bepaalt je VIP de agenda, niet jij.’
‘We zeiden nooit neen’, zegt Savels. ‘Als een ambassadeur ergens naartoe wou konden wij zeggen dat we dat geen goed idee vonden, maar je moest dat wat diplomatisch aanpakken. Wij boden dan andere oplossingen aan.’ Om van A naar B te gaan werd bijvoorbeeld een tussenstop langs C, pakweg de luchthaven van Kaboel, ingepland. Door die langs de achterdeur weer te verlaten, konden ze met hun VIP veilig ter bestemming geraken.
Bring the troops home
Als je maar met z’n zessen bent, moet je nauw samenwerken met Afghaanse veiligheidsmensen, maar ook met personeel op de ambassade. ‘Er waren lokale politiedetachementen die de beveiliging van de ambassade langs buiten deden. Maar je kan die niet zelf gaan screenen. Die bieden dus veiligheid, maar tegelijk misschien ook niet’, zegt Comhair. ‘Je probeert daar dus een relatie mee op te bouwen, onder meer door veel thee te drinken. Maar dan is er ook nog de lokale tuinman. Of de kok. Ken je die? Neen. Je bent dus voortdurend op zoek naar aanwijzingen die op problemen duiden. Als iemand een beetje raar of niet reageert, dan ben je direct op je hoede.’
‘Als de ambassadeur op bezoek ging bij de toenmalige president Hamid Karzai, dan mochten wij als beveiliging daar geen wapens mee naar binnen nemen’, zegt Savels. ‘Toch stuur je dan iemand mee, met alleen een zender. Je wil niet volledig overgeleverd zijn aan een presidentiële garde. Als er dan toch iets gebeurt, kan je dan tenminste de ambassadeur nog op de grond duwen en op hem gaan liggen.’
De opdracht van een DAS-team, de ambassadeur tot elke prijs veilig houden, dwingt soms tot harde keuzes, vertelt Savels. ‘Vrouwen kwamen soms ten einde raad baby’s in een mandje voor de ambassade zetten. Kaboel ligt op 1.500 à 1.600 meter. De winters zijn er zeer koud. Maar in een land in oorlog kan zo’n mandje een bom zijn. Wat je dan doet? Euh, ja … de veiligheid van de ambassadeur gaat voor.’
Nu de Navo-basissen verlaten worden, en de taliban grote delen van Afghanistan terug in handen nemen, kijken heel wat militairen met een gemengd gevoel terug. Het land is op dit moment geen uitvalsbasis voor terroristen meer, maar volgens velen is de situatie nu niet veel beter dan toen de VS in 2001 hun ‘war on terror’ begonnen, gesteund door de Navo.
In 2013-2014 zag het er beter uit. Even toch. Dat zegt luitenant-kolonel Wim Denolf. Hij zat toen in Kaboel op NSOCC-A, het hoofdkwartier vanwaar alle speciale operaties van de Navo werden gepland en uitgevoerd. Denolf, die later aan het hoofd zou komen van de Belgische Special Forces, deed er een pak ideeën op die hij later in België kon uitvoeren. Vrouwen naar de Special Forces halen bijvoorbeeld, om inlichtingen in te winnen op de vele plekken waar mannen wegens religieuze of culturele regels niet kunnen komen.
Denolf was verantwoordelijk voor de omschakeling van de Navo-operatie ISAF (‘International Security Assistance Force’) naar RSM (‘Resolute Support Mission’). Geen kleine taak. ‘We bleven in het land, en we bleven de Afghanen ondersteunen. Maar er werd meer en meer aan hen overgedragen. De Navo-manschappen deden vanaf dan geen eigen opdrachten meer. De exitstrategie was op voorhand nooit vastgelegd, maar toen, dik dertien jaar ver, was
Wim Denolf het moment daar om de Afghanen te laten overnemen. Het land was toen relatief onder controle, de taliban deden nog wel aanvallen, maar ze bezetten niet zo veel gebied meer. Men geloofde dat het kon.’ ‘Maar na die overgang is RSM relatief snel in stukjes afgebouwd. Amerikaanse presidenten wilden graag “I will bring the troops home” kunnen zeggen. Daar werd dan vaak een strategische communicatie aan gekoppeld die je best met een korrel zout nam, maar waarvan de teneur wel was dat de situatie veilig genoeg was om duizenden Amerikanen terug te trekken.’
‘Kijk, de oorspronkelijke doelstelling was om ervoor te zorgen dat dat land geen safehaven meer zou zijn voor terroristen die aanslagen wilden plegen tegen onze landen. Dat is gelukt. Maar daarna een democratie opleggen, dat gaat niet. Dat is een evolutie, zoals wij die ook gekend hebben, of een revolutie. Maar ze moet in ieder geval van binnenuit komen. De shura, de volksoudsten die samenzaten om beslissingen te nemen, dat werd allemaal opzijgeschoven. Vandaar dat de taliban als tegenreactie ook weer konden werven.’
Weerstand
Denolf maakt zich niet te veel illusies. Ja, de Afghanen zijn twintig jaar lang in contact geweest met wat het leven zonder streng talibanregime kan betekenen. Maar of ze veel weerstand zullen bieden wanneer de laatste partners van de coalitie wegtrekken, betwijfelt hij. ‘De klok terugdraaien is in eentwee-drie gebeurd, vrees ik. Een schooldirecteur die niet wil luisteren en toch meisjes toelaat, die wordt vermoord of de school wordt in brand gestoken. Of ze bedreigen de ouders en zeggen dat ze hun dochters zullen vermoorden. Dat moeten ze maar een paar keer ook echt doen voor iedereen in de pas loopt. We moeten onze hoop in de Afghaanse veiligheidsdiensten blijven stellen, maar mogelijk ligt de hoop voor het Afghaanse volk bij de “warlords”, die met hun eigen stammen de invloed van de taliban moeten zien in te dijken.’
Het is een schrijnende vaststelling, nadat er twintig jaar zoveel volk is ingezet in Afghanistan en zoveel miljarden zijn uitgegeven. ‘En er zoveel bloed vergoten is en zoveel mensen dood zijn’, zegt Denolf. ‘Toch is het zo. Maar dat is een politieke verantwoordelijkheid. Het leger doet voorstellen, maar is een instrument van de politiek. De invloed van het geopolitieke spel mag je ook niet uit het oog verliezen. Heel veel stakeholders uit het Midden-Oosten, Pakistan, India, China ... beïnvloeden het gebeuren in een land dat op een kruispunt ligt van culturen. Maar de overgang van ISAF naar RSM, de afbouw daarna, de terugtrekking nu, dat zijn allemaal politieke beslissingen. Van Obama, Trump en nu ook Biden.’
‘Zag je twee, drie, vier personen in een wagen? Geen probleem. Een busje met nog zeven man op het dak? Idem. Maar iemand die alleen reed? Die verdiende je aandacht’ Adjudantmajoor
‘We moeten onze hoop in de Afghaanse veiligheidsdiensten blijven stellen, maar mogelijk ligt de hoop voor het Afghaanse volk bij de “warlords”, die de invloed van de taliban moeten zien in te dijken’ Luitenantkolonel