België, waar men met de vlag de vloer aanveegt
Op een Belgische dweil staat steevast ook de Belgische driekleur. Is dat een sterk staaltje van zelfspot of net een uiting van nationale trots?
Op andere nationale feestdagen wappert de driekleur in de nok van de mast. Nu we dit jaar zo veel te betreuren hebben, zingt ze een toontje later en hangt ze halfstok. Eén driekleur blijft echter altijd met de voeten op de grond. Niet alleen op feestdagen, maar in goede en in kwade dagen. Ze kijkt niet op tegen het vuile werk en zuigt water op tot ze ervan kokhalst. Ze laat zich zwabberen, vegen en uitwringen. Het is de driekleur van de dweil. De échte dweil.
De echte dweil draagt zijn lot met waardigheid. Of zijn grondtoon nu wit is of grijs, steeds zijn er die drie trotse biesjes zwart-geelrood. Alsof hij een ereteken draagt voor al het geleverde werk. Zelfs nu hij in het nauw gewurmd is door belagers van kunststof, houdt hij kranig stand. De dweil is zich bewust van zijn eigenwaarde. Stoffen niemendalletjes in gele, blauwe of oranje kunststof, hij heeft ze zo vaak op de vloer zien komen. Drie keer dweilen en ze zien er niet meer uit.
Moeders mooiste
De dweil realiseert zich dat hij niet moeders mooiste is, maar hij weet wat hij te bieden heeft. Hij beseft dat hij niet gemaakt is van eersteklas vezels. Zijn DNA bestaat uit restjes of uit kleine vezels die tekortschieten om het tot een lange draad te schoppen. Hij is samengesteld uit katoen, dat tot twintig procent van zijn drooggewicht aan vocht kan opnemen. Wie kan dat nog zeggen? Een vlasvezel, misschien. Die zit ook in een dweil.
Maar er zit toch altijd iets meer katoen in, want hij wil zacht zijn voor wie hem gebruikt. En hij wil water kunnen slikken.
Zijn voorouders hebben nog meegemaakt dat ze gebruikt werden om goederen te verpakken voor verre reizen. Hij was tegen een stootje bestand en was wel zo voorkomend het ingepakte materiaal goed te beschermen. Anderen gebruikten de stof als zweetdoek. Ruiters legden ze tussen het paard en het zadel om de schokken te dempen.
Koersbroek
Toen de tijden veranderden, vond de dweil zichzelf opnieuw uit. Want een vederlichte Samsonite tegenover een bussel dweilstof, dat was geen vergelijk. En kon je wielrenners nu de Tour de France in sturen met een dweil in hun koersbroek? De dweil zag in dat hij elders nog heel wat te bieden had. Dus liet hij zich in de negentiende eeuw gewillig inschakelen in de schoonmaaksector. Vanaf de jaren 1920 begonnen West-Vlaamse textielbedrijven dweilen te weven.
Waarom zag de Belgische dweil er altijd zo geüniformiseerd uit? Steevast 50 bij 80 centimeter, en altijd met die tricolore biesjes. ‘Misschien had het te maken met de honderdste verjaardag van België’, zegt Greet Verschatse, wetenschappelijk medewerker bij het vlasmuseum Texture. ‘Rond 1930 zijn er veel producten met een Belgisch driekleurtje op de markt gekomen. In het museum hebben we uit die tijd ook linnen postzakken en brandweerslangen met een driekleur.’
Die versie spoort echter niet met de historiek, die zegt dat textielfabrikant De Mandel eind jaren 40 begon met de productie van dweilen en vaatdoeken met tricolore biesjes. ‘Ik heb altijd gehoord dat die biesjes te maken hadden met de export’, zegt designconsultant
Moniek Bucquoye
Moniek Bucquoye. ‘De Belgische dweilen waren van hoge kwaliteit omdat ze een speciale combinatie hadden van katoen en vlas. De dweilfabrikanten voorzagen hun producten van een merkteken, zoals Val Saint-Lambert dat deed met zijn kristal.’
Nederlandse versie
Philippe Blanckaert is directeur van Multy Manta in Opwijk, dat nog steeds tricolore dweilen verdeelt. ‘Ik heb altijd gehoord dat het
‘De dweilfabrikanten voorzagen hun producten van een merkteken, zoals Val Saint-Lambert dat deed met zijn kristal’
Designconsultant