Echt gebeurd?
In de voorstelling De nieuwe man die gisteren in première ging, zit een tekst waarin mijn personage vertelt hoe hij als jongen van een jaar of twaalf op een avond vanuit zijn bed zijn ouders strippoker met vrienden hoort spelen en zich liggend in bed alsmaar afvraagt of hij naar zijn ouders moet gaan, zich bekend moet maken, zodat het stopt. In het verhaal besluit de jongen het uiteindelijk te doen. Hij loopt naar de woonkamer, duwt de deurklink naar beneden, kijkt naar binnen, toont zich en breekt het spel. En terwijl hij huilend terug naar zijn bed gaat, vraagt hij zich af voor wie de schaamte nu het grootst was, voor hem of voor zijn ouders. Wie had wie moeten behoeden voor de schaamte?
Ik heb die tekst geschreven en als ik de herkomst ervan reconstrueer, is het autobiografie in combinatie met delen van een verhaal die een vriend mij ooit vertelde en zit er ook nog een bijzin in die ik onlangs in een boek tegenkwam. Over het algemeen kennen mijn teksten die samenstelling; autobiografie, overdrijving en citaat, in telkens andere vermengingen. Ik vind het schrijven van al dan niet waarheidsgetrouwe bekentenissen een intrigerend onderdeel van mijn werk. Niet alleen vanwege de ontdekkingen die ik in mijn herinneringen doe, maar ook vanwege de suggestie van oprechtheid en urgentie die het materiaal erdoor krijgt. Ik ben in de loop van de jaren alsmaar meer gehecht geraakt aan de opwinding, de angst, de pijn zelfs, misschien te ver te gaan met het bekendmaken van bepaalde herinneringen. Sterker nog, de mate waarin ik mij soms schaamde omdat ik wellicht een groot geheim onthulde, begon op een gegeven moment zelfs een indicatie te worden voor de kwaliteit van wat ik had geschreven.
En toch is er elke keer opnieuw ook twijfel bij het noteren van die confessies. Die bedenkingen gaan in eerste instantie over de mensen die ik in de teksten noem; mijn ouders in dit geval. Dan vind ik plotseling dat ik ze om toestemming vragen moet of denk ik dat ze nu toch echt oud worden en dat het een keer moet ophouden met hen elke keer opnieuw in nieuwe anekdotes te situeren. Ook al zijn ze in het gros van die opgetekende herinneringen slechts gechargeerd aanwezig en weten ze dat inmiddels ook; ik noem ze toch altijd weer míjn ouders.
Omdat dat gegraaf zo onbetwist de schijn van oprechtheid heeft, is een ander gevaar dat het ook iets gemakkelijks kan krijgen, iets oppervlakkigs, dat oprechtheidsporno dreigt. In onze voorstelling David of hoe we ons bedacht hebben zegt iemand: ‘Ik begon je openheid te wantrouwen, je zogenaamde eerlijkheid, alsof je zo diep in jezelf had zitten graven dat je leeg was geworden van binnen en alles zich nu enkel nog aan de buitenkant kon afspelen.’
Voor de dichter Ted Hughes was er maar één manier om aan het egocentrisme van het schrijven van herinneringen te ontsnappen en dat was plots bedenken. Niet herinneren! Verzinnen! Elke dag een nieuw plot om aan jezelf en uit jezelf te ontsnappen. In De nieuwe man ontmoeten Natali en Peter elkaar op het vliegveld van Rome. Daar is geen van ons drieën ooit geweest.
Het schrijven van al dan niet waarheidsgetrouwe bekentenissen is een intrigerend onderdeel van mijn werk