Toen was een grafschildering in de huiskamer heel gewoon
In Çatalhöyük, de ‘oudste stad ter wereld’, werden inwoners onder de vloer van hun huiskamer begraven. Op de muren werd de herinnering aan de doden levend gehouden.
In het binnenland van Turkije ligt een van de oudste en tegelijk best bewaarde nederzettingen uit de nieuwe steentijd, de periode waarin de mens een boer werd en een vaste stek vond. Dat Çatalhöyük zo goed geconserveerd is, komt omdat het boerendorp grotendeels uit steen was opgetrokken. Archeologen noemen het weleens de oudste stad ter wereld: de bewoning ging er terug tot 7.100 jaar voor Christus. Ook bijzonder: de nederzetting is meer dan duizend jaar continu bewoond geweest, tot rond 6.000 voor Christus het verval inzette.
Op zijn hoogtepunt telde Çatalhöyük 8.000 inwoners. Door de langdurige bewoning hebben er – zeker naar de maatstaven van die tijd – enorm veel mensen hun leven gesleten. Dat moeten de inwoners goed hebben beseft, want via muurschilderingen werd een nauwe band met de overledenen onderhouden, hebben archeologen nu ontdekt. De doden waren in fysieke zin trouwens nooit ver weg, want in Çatalhöyük was het de gewoonte mensen te begraven in hun huisjes, onder de vloer. Ook de schilderingen werden binnenshuis gemaakt, op muren uit zongedroogde baksteen.
Fundamenteel bij die dodenherdenking was het gebruik van verschillende kleurpigmenten, niet alleen bij de schilderingen zelf (al bestaan die voornamelijk uit rode oker) maar vooral bij de begravingen. De keuze van de kleuren was bovendien weloverwogen. Zo was felrood grotendeels voorbehouden voor mannen, en blauw en groen voor vrouwen en kinderen. In een artikel in het vakblad Scientific Reports toont een internationaal team van archeologen aan dat de muurschilderingen nauw verbonden zijn met de begravingen. Hun analyse is gebaseerd op al bestaande onderzoeksgegevens, onder meer van skeletresten van bijna duizend mensen die jaren geleden al zijn opgegraven.
Voer voor speculatie
Op de menselijke resten werd vaak kleurpigment aangetroffen, alsof de beenderen met kleurenlabels waren gemarkeerd. De gevonden pigmenten zijn rode en gele oker, cinnaber (felrood), malachiet (groen) en azuriet (blauw). Dat de kleurstoffen zo goed bewaard zijn gebleven, danken ze aan hun anorganische, minerale samenstelling. ‘Dit terwijl het zachte weefsel waarop ze zaten volledig is vergaan’, gewoon met de hand op het lichaam van een pas overledene, maar evengoed door dat te besprenkelen. Of misschien ging het via contact met een kledingstuk.’ Dat laatste kan een hoofdband zijn geweest, want op tal van (mannelijke) schedels zit er cinnaber ter hoogte van het voorhoofd. Evengoed kan het een doek geweest zijn waarmee het lichaam was ingewikkeld.
Het verband met de muurschilderingen dan: de archeologen ontdekten voor een zestigtal huisjes dat het aantal lagen waaruit die schilderingen bestaan verhoudingsgewijs overeenkomt met het aantal mensen dat er onder de vloer werd begraven. ‘Bestaande schilderingen werden eerst opnieuw wit gemaakt met mergelkalk, waarna er een nieuwe tekening op kon worden gemaakt om de herinnering aan een recente overledene levend te houden’, zegt Schotsmans.
Naar de boodschap van de individuele muurschilderingen is het voorlopig raden. Sommige bestaan uit het complexe geometrisch lijnenpatronen, terwijl bij andere gewoon een deel van de wand effen rood is gekleurd.