Ghent Manifesto 2.0: tegen de willekeur van Milo Rau
THEATER In een eigen ‘manifest’ klagen drie theatermakers het beleid aan van NTGent, en dan vooral van artistiek directeur Milo Rau.
● NTGent zou zich bewust moeten zijn van een studie van de Universiteit Gent, die heeft uitgewezen dat Vlaamse acteurs en actrices maar 51 procent van hun inkomen uit acteren halen, en dat beginnende acteurs tegen de armoedegrens leven.
● Alleen al daarom zou NTGent – dat zichzelf profileert als ‘het stadstheater van de toekomst’ – het als een morele plicht moeten beschouwen, om zo veel mogelijk professionele en pas afgestudeerde toneelspelers/ makers werkgelegenheid te bieden, zodat artiesten zich middels een vorm van continuïteit kunnen ontwikkelen, en van een zekere sociale bescherming kunnen genieten.
● De huidige leiding van NTGent verwerpt het idee van een artistieke kern van spelers en makers. Het enige artistieke contract dat sociale bescherming en artistieke continuïteit biedt, is dat van artistiek leider Milo Rau. Alle andere artiesten zijn afhankelijk van zijn willekeur.
● Het argument van de directie van NTGent dat de afwezigheid van een artistieke kern meer ruimte biedt aan meer diverse stemmen, gaat niet op. Het tegendeel is waar. Doordat er geen duurzame engagementen op de lange termijn worden aangegaan, is NTGent van een (potentieel divers) stadsgezelschap verworden tot een productiehuis waarin het reilen en zeilen wordt bepaald door één man. Het staat buiten kijf dat de poule van artistieke medewerkers zo divers mogelijk moet zijn, maar met contracten van korte duur creëert NTGent een neoliberaal en sociaal onzeker werkkader: het reduceert kunstenaars tot passanten die – uit vrees voor de weinige kansen die ze krijgen – hun stem in huis nauwelijks durven te laten horen. Achter de schermen maakt NTGent zijn pleidooi voor inclusie en sociaal engagement niet waar.
● Dat NTGent wel bereid is langlopende contracten af te sluiten met medewerkers in tal van andere afdelingen (onder meer communicatie, dramaturgie en administratie), maar niet met artiesten, is een aberratie voor een stadstheater. Het maakt van het theater een logistiek waterhoofd.
● ‘Het stadstheater van de toekomst’ mag zich niet verschuilen achter de afbraakpolitiek van minister van Cultuur Jan Jambon (N-VA) om het eigen gebrek aan engagement tegenover kunstenaars te verantwoorden. Het zou als eerste op de barricaden moeten staan, om extra financiële ruimte te bepleiten voor toneelspelers/makers bij de minister.
● ‘Het stadstheater van de toekomst’ zou een podium moeten bieden aan maatschappijkritische kunstenaars, en behalve toneelspelers en makers tewerkstellen, ook een dialoog moeten aangaan met die kunstenaars die voor het huis werken. Door de ‘uithuizigheid’ van de huidige artistiek leider, moeten de ‘artists in residence’ zich tevredenstellen met een gesprek met de zakelijk leider, waarbij zakelijke argumenten altijd voorrang hebben op de artistieke. Er is geen enkele artistieke overlegstructuur, geen intern discours, wat nefast is voor de ontwikkeling van het huis. De beleidsbeslissingen
NTGent is van een (potentieel divers) stadsgezelschap verworden tot een productiehuis waarin het reilen en zeilen wordt bepaald door één man