Wie de crisis zal betalen
De inflatie is een groter probleem dan werkgeversorganisaties willen toegeven. Ze zoeken een excuus om alles bij het oude te laten, schrijft Marc Reynebeau.
Zeker, de energieprijzen zijn niet om te lachen, maar in de buurtsupermarkt steeg de prijs van een klein brood zopas ook wel van 1,29 naar 1,60 euro. Ineens 24 procent duurder, en dat voor iets wat geen luxeproduct is? Zo valt het inderdaad niet mee met die inflatie, nu officieel 8,3 procent. Het is dan ook te snel gezegd dat de indexkoppeling dat straks wel weer zal goedmaken. Zeker als invloedrijke werkgeversorganisaties dat perspectief al afblokken en (weer) pleiten voor een indexsprong.
Ja, er schuilt veel incoherentie in het politieke discours over de inflatie, maar dat moet geen uitvlucht worden om het probleem van de koopkracht te minimaliseren, zoals bijvoorbeeld docent Stijn Baert laatst deed in de krant. Het is impliciet een excuus om alles maar bij het oude te laten. Concreet: alsof het behoud van de index volstaat om niet te hoeven nadenken over pakweg de loonnormwet. En alsof anders meteen banenverlies zou dreigen, zoals Baert de werkgevers napraat. Dat de politiek er slechts manke oplossingen voor verzint, maakt de koopkracht niet minder tot een knelpunt.
Is het sociale energietarief vrij efficiënt, in dat politieke discours gaat ongetwijfeld veel mis, zoals bleek in het opbod aan ideetjes rond 1 mei. Vooral omdat die er meestal van uitgaan dat de (federale) staat er maar voor moet opdraaien en in de buidel moet tasten, met cheques, premies of de verlaging van btw of accijnzen. Zo verschuift het probleem alleen van ieders portemonnee naar de zo al niet fitte overheidsbegroting, waardoor het uiteindelijk toch weer ieders privéprobleem wordt.
Lagere fiscale lasten van dit type zijn, als sociaal bedoelde ingrepen, bovendien contraproductief. Net als met de index zelf, profiteren de hogere inkomens relatief meer van premies of lagere heffingen dan wie weinig verdient.
Nuance is gepast. De inflatie is deels het gevolg van een uitzonderlijke toestand, de oorlog in Oekraïne. Veel is daar niet aan te doen. Maar daartegenover staan de opwinding en de fors gestegen prijzen op de energiemarkten, wat niet alleen speculatie en ander profitariaat in de hand werkt. Westerse energiebedrijven houden daar vooral een forse overwinst aan over, extra inkomsten zonder reële extra kosten. Dit jaar alleen loopt die overwinst volgens het Internationaal Energieagentschap in Europa op tot 200 miljard euro. Alleen in België gaat het al om 2 miljoen per dag, berekende Greenpeace. Daarop een soort oorlogsbelasting heffen – dezelfde tragische oorlog die de overwinst genereert – lijkt allerminst onredelijk.
Zo kan de oefening voortgezet worden – never waste a good crisis, ook omdat alles met alles samenhangt. In februari stelde de Nationale Bank vast dat Belgische bedrijven hun winstmarges tot een historisch record zien stijgen, fors meer dan in de buurlanden, die de referentie leveren om de loonnorm te bepalen.
Niet toevallig zagen de ceo's van de Bel20-bedrijven hun loon in 2021 gemiddeld met het liefst 14,4 procent stijgen, aldus zakenkrant De Tijd in april. Dat is wel wat meer dan de 0,4 procent die de loonnorm boven op de index voor ‘gewone’ werknemers toestaat.
Voor de hoge winsten in België liggen tal van verklaringen klaar.
Dat de overheid, veel meer dan in het buitenland, heel gul is met subsidies en fiscale en parafiscale vrijstellingen voor bedrijven bijvoorbeeld, dat alles ten koste van de overheidskas. Die gulheid is recht evenredig met de lobbykracht van het bedrijfsleven – de reders zijn zo een weinig opvallende maar in hun resultaten vrij efficiënte lobby. Dat de N-VA er in de rechtse regering-Michel in slaagde om de vennootschapsbelasting te doen dalen, zonder dat dit zelfs maar in het regeerakkoord stond, was nog een extra meevaller, na onder meer de indexsprong die ondernemers al eerder van de coalitie cadeau kregen.
Een andere verklaring voor de hoge winsten ligt in de marktconcentratie. Daardoor is van concurrentie in de winkel niet altijd veel sprake en kunnen bedrijven hun prijzen makkelijker opdrijven. Die pricing power belooft dan weer mooie winsten op de beurs. België heeft overigens niet moeten wachten op de Oekraïne- en energiecrisis om beduidend hogere inflatiecijfers te kennen dan het Europese gemiddelde. Ten tijde van de regering-Michel lag de inflatie vaak zelfs dubbel zo hoog als in de rest van de EU, al viel dat niet erg op, omdat die percentages in absolute cijfers nog gering bleven. Zo komt de verdampende koopkracht deels ten goede van de bedrijfswinsten.
In de relatie tussen de inflatie en de al een kwarteeuw geldende, in 2017, alweer door de regering-Michel aangescherpte ‘matiging’ van de lonen, kortom voor koopkracht, speelt nog een andere, structurele factor mee. Ook in België komt de stijging van de productiviteit in de economie zo goed als exclusief ten goede aan de bedrijven en hun aandeelhouders, niet langer aan werknemers, hoezeer die zich ook uit de naad werken. Dat is al dertig jaar zo, aldus de econoom Koen Schoors (in
De Morgen).
Het geeft al aan dat de discussie over koopkracht, prijzen en lonen meer nuance, diepgang en bandbreedte behoeft dan wat geneuzel over de loonnorm of de index. De inflatie zou daarvoor een goede aanleiding zijn, ook in samenhang met de beloofde, maar tot nu uitblijvende fiscale hervorming. Sociale vrede, dito inclusie en solidariteit zijn daarvoor essentiële parameters. Want de inflatie treft lang niet iedereen in dezelfde mate en de tot nu toe relatief beperkte inkomensongelijkheid dreigt daardoor fors te verscherpen.
Dan blijkt er al snel een olifant in de kamer te staan: een vermogens- of meerwaardebelasting, want de vermogensongelijkheid in België is wel aanzienlijk. Al dan niet discrete lobbying leidde er ook daarin altijd toe dat rond vermogens en andere privileges een taboe bestaat. Kennelijk zouden dat ‘verworven rechten’ zijn, van subsidies en fiscale gunsten voor huispersoneel, elektrische golfkarretjes, tweede verblijven of voetballers, tot het niet belasten van reële huuropbrengsten of van meerwaarden. Natuurlijk zal er altijd wel een vermogensbeheerder opstaan die elke vermogensbelasting afdoet als confiscatie of geld dat wordt verspild aan gepensioneerde ambtenaren. Toch zijn het niet de minst beschaafde of minst welvarende landen waar een vermogensbelasting in het wetboek staat.
Maar in België is het geen urgent politiek thema. Eén keer was dat wel zo, bij de verkiezingen van 2014, toen een taxshift van arbeid naar vermogen op de agenda stond. CD&V-vicepremier Kris Peeters zou daarover waken in, alweer, de regering-Michel.
Van die ‘meer rechtvaardige fiscaliteit’ kwam helemaal niets terecht. De taxshift bleek integendeel te bestaan uit nog extra douceurs voor het bedrijfsleven en sloeg bovendien een gat in de begroting. Terwijl de regering werknemers bedacht met een indexsprong en een verstrenging van de loonnorm, kregen de vennootschappen wel een belastingverlaging. De kiezer heeft die coalitie – dat wordt graag vergeten – in 2018 met pek en veren naar huis gestuurd. Vivaldi heeft nu de kans om zichzelf dat lot te besparen.
Westerse energiebedrijven houden een forse overwinst over aan de hoge prijzen. Daarop een soort oorlogsbelasting heffen, lijkt niet onredelijk