Tijd om toe te geven: dit land is op
Net als alle voorgaande federale regeringen vertrok ook de huidige met hooggespannen verwachtingen, verpakt in hoogdravende retoriek. Men had het signaal van de burger begrepen. Gekibbel zou plaatsmaken voor respectvolle politiek. Opnieuw beloofde men de burger zowel hogere koopkracht als een sanering van de overheidsfinanciën. Ronkende verklaringen en voorbarige borstklopperij: het is een terugkerend ritueel bij elke groepsfoto op het bordes van het paleis. Het heeft iets aandoenlijks, want telkens volgt de desillusie.
Ook deze ploeg is niet in staat te doen wat moet. Structurele hervormingen zijn een verre droom, hoewel de nood daaraan alsmaar dringender wordt. In twee jaar stegen de jaarlijkse pensioenuitgaven met 14 procent. De begroting van 2022 gaat liefst 22,4 miljard euro in het rood, terwijl de staatsschuld vorig jaar al de mythische kaap van het half biljoen euro rondde. Hoe we onze verzorgingsstaat overeind gaan houden met zulke bloedrode cijfers, Joost mag het weten. Er is niet eens een begin van een plan van aanpak. Alleen over bijkomende uitgaven kan in het federale België nog een politieke consensus bereikt worden, als tenminste elke regeringspartij een deel krijgt van de koek.
Al te makkelijk wijt men die besluiteloosheid aan onredelijkheid bij welbepaalde politici of partijen. Sommigen wijten het zelfs aan de politieke klasse als geheel. Deze generatie politici zou te zwak zijn, heet het dan. Dat zijn praatjes waarmee men zichzelf zand in de ogen strooit. De rot zit veel dieper. Niet de ideeën van onze politici zijn op. Het politieke model zelf is op. Dit land kan onmogelijk nog bestuurd worden in de eigenlijke zin van het woord: een richting inslaan en daarna vaste koers aanhouden. De boel beheren is het hoogst haalbare. De redenen daarvoor moeten we zoeken bij zowel ons politieke systeem als onze politieke cultuur.
Met stip op één staat daarbij het onwerkbare idee om vanuit twee aparte democratieën, met sterk afwijkende publieke opinies en kiesuitslagen, toch één federale regering te vormen. De andere Europese democratieën beschikken over regeringen van één, twee tot maximaal drie partijen. Ons model veronderstelt daarentegen een ratjetoe van doorgaans vijf, zes, tot nu zelfs zeven partijen. Filosofisch staan die mijlenver van elkaar af. Toch verwachten pers en publiek van dit bonte allegaartje dat het plotseling een ‘hechte ploeg’ is. Quod non uiteraard. In het federale België kan de kiezer de politiek niet bijsturen in het stemhokje, maar wordt die permanent verlamd door onwerkbaar brede coalities.
Alsof dit politieke systeem nog niet disfunctioneel genoeg is op zich, wordt de onmacht van het federale België nog versterkt door een onwerkbare politieke cultuur. Elke coalitiepartner, hoe minuscuul ook, beschikt over een vicepremier met vetorecht. Dat is alleen werkbaar als je dat veto reserveert voor essentiële dossiers. Indien coalitiepartners evenwel moeilijk doen over van alles en nog wat, louter om concessies te verkrijgen in hun eigen dossiers, dan beweegt er helemaal niets. Net dat is meer regel dan uitzondering in het federale België. Ministeriële vrijheid is een totale fictie. Enkel met fiat van, en aan het tempo van, de meest hervormingsafkerige coalitiepartner kan iets beslist worden. Collectief strompelt men zo over de laagste lat.
Ik heb die Belgische bestuurscultuur zelf meegemaakt als adviseur op een federaal kabinet. Aan elke beslissing gaat een stevig rondje armworstelen vooraf. Ambitieuze voorstellen worden eerst urenlang afgebroken in zogenaamde ‘interkabinettaire werkgroepen’. Daarin vaardigen de regeringspartijen elk een adviseur af met een duidelijke opdracht: als een pitbull verhinderen dat de ‘tegenstander’ politiek kan scoren. Het flauwe afkooksel dat na zulke marathonvergaderingen overblijft, wordt daarop nogmaals gefileerd op ministerniveau, waar dezelfde reflex nog sterker speelt. Wat rest is halfbakken kost. Slappe koffie, die vervolgens via voluntaristische communicatie zo straf mogelijk wordt opgediend aan de burger, om toch maar de illusie te blijven wekken van krachtdadig en eensgezind bestuur.
Deels uit eigenbelang neemt onze bevolking dit schouwspel al jaren voor lief. Zolang een regering impotent is, kan ze namelijk niet ernstig bezuinigen en belasten. De rekening is toch voor later. Maar hoe lang nog kunnen wij ons deze argeloosheid veroorloven? Een perfecte budgettaire storm doemt op aan de horizon. Boven op de uitgaven voor de vergrijzing stijgt nu ook de rente op onze galopperende staatsschuld. Welke partijen in 2024 ook aan zet komen, zij zullen op dezelfde muur van onmacht stoten. Dat zal blijven duren zolang het onwerkbare federale model overeind blijft. Of we nu links denken of rechts, Vlaming zijn of Waal, het wordt tijd om allemaal toe te geven: dit land is op.
Alleen over bijkomende uitgaven kan in het federale België nog een politieke consensus bereikt worden