Wij willen nachtzwemmen
Nu de zon op haar hoogste punt staat, lijkt er iets te veranderen in de stad. Er hangt een plakkerig laagje rond mijn lijf dat ik graag van me af zou willen spoelen. Met de eerste zonnestralen smelt mijn geduld. Ik wil ’s avonds niet meer binnen zitten met de rolluiken naar beneden. De zon is een gele dwergster die mij uit laat breken. Ik heb geen zin meer om te wachten. Ik wil zwemmen.
Overal rond mij heen zie ik vormen van klein verzet. Aan het station van Brussel-Noord springen meisjes tussen fonteinen. Jongens in boxershorts duiken in het Kanaal. Op de bovenste verdieping van het parkeergebouw gooien tieners waterballonnen naar beneden. ’s Nachts transformeren de metrostations tot rolschaatsbanen waar kinderen elkaar gillend achterna glijden. Hun stemmen klinken luid in de lege gangen. Rond hun heupen dragen ze waterpistolen. Met kleine straaltjes spuiten ze in elkaars nek. Op wieltjes nemen ze de plaats in die ze nodig hebben.
Ik kijk naar de rolschaatsers en denk aan wat een danser me ooit vertelde. ‘Neem de ruimte in met je lichaam. Wandel door de mensenmassa, trek je schouders naar achteren en kijk boven iedereen uit. Blijf wandelen tot je bijna botst. Mensen zullen voor je wijken. Wie gaat er aan de kant? Wie niet? Het heeft te maken met wat je lichaam uitstraalt. Je moet durven in te beuken. Je moet opboksen.’
De stad is een hindernisparcours en ik speel met vuur. ’s Nachts wandel ik langs viaducten, hangars en onverlichte parken. De plekken waarvoor ik gewaarschuwd werd, daar trek ik heen. Ik denk aan alles wat anderen mij ooit oplegden. ‘Hier wandel je beter niet in het donker. Maak nooit
Wij zwemmen nog liever naast ratten en vishengels dan aan de kant uit te drogen. Wij willen uitbreken
oogcontact. En draag een ring, dan laten ze je met rust.’ Alle vrouwen dragen ringen om zichzelf te beschermen. Het betekent dat niemand je mag aanspreken, omdat je al aan iemand gebonden bent. Ik wandel naast het Kanaal en laat niemand weten waar ik ben. Met mijn lichaam verover ik terrein.
Hoe verder ik ga, hoe meer stukken stad ik me toe-eigen. Waarom zou ik ’s nachts niet alleen in het donker kunnen wandelen? Is het gevaarlijk om in het Kanaal te zwemmen? Waarom is rolschaatsen in de metro verboden? Waar is er afkoeling? En naar wie luistert de stadsarchitect?
Ik beeld me in dat architecten uittekenen hoe ik mij door de stad zal bewegen. Ze tekenen roltrappen, rijvakken, perrons en trottoirs. Op hun maquettes staan denkbeeldige passanten. Is er in hun ontwerpen ook ruimte voor vrouwen en kinderen? Ze schetsen een denkbeeldige wereld en planten nieuw beton. Op hun plan vergeten ze bomen, ademruimte en verlichting. In de zomer schuilen mensen in de koelruimtes van supermarkten. Geen enkele architect tekent water.
Waar blijft het openluchtzwembad? Als er niet snel een zwemvijver wordt gegraven, zullen we elke plas water
ombouwen tot ons eigen dompelbad. Dat betekent dat we achter de boten zullen duiken in het Kanaal. Wij nemen het water in dat we nodig hebben. Wij zwemmen nog liever naast ratten en vishengels dan aan de kant uit te drogen. Wij willen uitbreken. Wij willen met ons hoofd naar de bodem duiken, terug boven komen, en de wolkenkrabbers in de verte zien. Laat ons rolschaatsen in de metrogangen. Wij willen dansen op dakparkings en badmintonnen op zebrapaden. Onze lichamen zijn schilden van verzet. De ruimte is van ons! Wij houden onze ogen niet langer naar de grond gericht. Wij willen zachtheid in de hitte. Wij willen nachtzwemmen. Wij willen water.
Yelena Schmitz is schrijver. Vorig jaar verscheen haar (kinder)boek Naast pen en papier werkt ze graag met opnameapparaten. In al haar werk gaat ze op zoek naar poëtische details.