Byblos, de stad die hofleverancier van de farao’s was
Tijdens de bronstijd was Byblos, in het huidige Libanon, een belangrijk handelsknooppunt in de mediterrane wereld. Een expo in Leiden belicht de innige en intrigerende band van de havenstad met het Egypte van de farao’s.
Er hangt een geurtje aan de nieuwe tentoonstelling in het Rijksmuseum voor Oudheden, in Leiden: een aangenaam, warm aroma van ruw en massief hout. We snuiven het op aan het eind van de expo, als we naast onze voeten een dikke doorsnede van een cederboom zien liggen. Het blijkt een toevalstreffer, want de boom – meer dan een eeuw oud – werd onlangs geveld tijdens een onweer hoog in de bergen van
Libanon, de natuurlijke biotoop van de libanonceder. Het kappen van deze cedersoort, befaamd voor zijn hoge en rechte groei, zijn rotbestendige hout en dus ook zijn aangename geur, is strikt verboden in het oost-mediterrane land, dat de boom ook in zijn vlag heeft staan. De reden: er zijn er bijna geen meer.
Intacte sarcofaag
Dat was ooit anders. Het Libanongebergte, dat enkele tientallen kilometers landinwaarts parallel loopt met de kustlijn van de Middellandse Zee, was in de oudheid bedekt met dichte cederbossen. Die vormden een schijnbaar onuitputtelijke bron van inkomsten voor de havenstad Byblos, veertig kilometer ten noorden van het hedendaagse Beiroet, die daardoor kon uitgroeien tot een minikoninkrijk.
Een rijkje met een klein grondgebied maar met een enorme reputatie, want twee millennia lang was het een van de belangrijkste havensteden aan de Middellandse Zee. We zitten dan in de bronstijd, ruwweg van 3.000 tot 1.000 voor Christus, toen er van steden als Rome, Carthago of Alexandrië nog geen sprake was. Of Byblos ook ’s werelds oudste havenstad is, zoals de ondertitel van de expo stelt, is discutabel, al was het zeker een van de eerste
Graftombes waren aanlokkelijke reserves van kunstvoorwerpen die als betaalmiddel konden dienen. Zo kon een grafgift een tweede leven krijgen als … grafgift
‘internationale’ zeehavens. Byblos dreef handel met oost en west, en vooral met zuid, met Egypte.
In het land van de farao’s was er juist een gebrek aan hoge, stevige bomen. Die hadden de Egyptenaren nodig om zeewaardige schepen te bouwen, om hun paleizen en tempels te stutten maar ook om sarcofagen uit te zagen. Zowel de wereld van de levenden als die van de doden was geschraagd op cederhout, toont de grafkist van Idu aan, een hoffunctionaris die rond 2.150 v.Chr. verantwoordelijk was voor het beheer van cederhout maar ook van cederolie en -hars. Ondanks haar leeftijd – de kist is meer dan 4.000 jaar oud – is ze nog vrijwel intact.
We zien ook enkele aardewerken kruiken uit ongeveer dezelfde tijd. Ze hebben een ruwe buitenkant, wat moest beletten dat ze tijdens boottochten gingen schuiven. In de kruiken werd olijfolie en wijn, maar vooral cederolie vervoerd die de Egyptenaren gebruikten bij het balsemen van hun doden. Voor alle duidelijkheid: al deze artefacten zijn in Egypte gevonden, maar hun grondstoffen (zoals het cederhout en de cederolie) kwamen uit
Byblos, en daar zijn ook de aardewerken kruiken vervaardigd.
Dame van Byblos
Verder in de tentoonstelling