Klimaatactivisme is niet revolutionair
maakte bij de opening van het KMSKA, toen hij al wie de gasfactuur thuis niet meer kan betalen de raad gaf om naar het museum te komen omdat het daar altijd warm moet zijn om de kunstwerken goed te bewaren. Het valt op dat de museumklevers hun eisen in een slechts beknopte slogan samenvatten: Stop oil. Bepaald uitzinnig of revolutionair is die eis niet. Afraken van fossiele brandstof is immers de eerste prioriteit in elk officieel klimaatbeleid, ook dat van de EU en de VN. Meer eisen de activisten niet, het mag alleen wat sneller opschieten.
Dat museumdirecteurs, hoe sympathiek ze de ecologische motivatie eventueel vinden, dat toch liever niet in hun zalen zien gebeuren, valt ook te begrijpen. Want het kan met zulke acties ook flink mislopen. Een copycat die zich tot wanhoop gedreven meent te voelen, kan weleens verzuimen eerst na te gaan of het schilderij dat hij op het oog heeft wel degelijk achter glas beschermd zit. Ook soep kan onherstelbare schade aanrichten. Dat is het risico met geradicaliseerde bevlogenheid in het engagement, hoe idealistisch het ook is gemotiveerd. Het is al eerder gebeurd, zoals met het dierenrechtenactivisme dat in België in 1998 eindigde met brandstichting in hamburgerrestaurants.
De ‘museumklevers’ hebben een beknopte eis: ‘Stop oil’. Radicaal is dat niet. Het is de kern van het EU- en VN-beleid
Toch stoort niemand zich aan idealisme. Het is immers principieel onbaatzuchtig en veronderstelt een engagement dat het eigenbelang ondergeschikt maakt aan een collectief goed. Bekommernis om het klimaat, een dus allerminst revolutionaire zorg, behoort daar ongetwijfeld toe. Toch is die sympathie voor het idealistische doel sneller uitgesproken dan erkend en in de praktijk gebracht.
De jongeren die begin 2019 stakingen en aanvankelijk erg succesrijke klimaatbetogingen organiseerden, kregen snel de in hautaine weldenkendheid verstarde kritiek dat spijbelen geen goed idee is – wat enigszins klonk als de aanmaning om zich niet te bemoeien met de zaken van de grote mensen. Toenmalig Vlaams minister van Leefmilieu Joke Schauvliege (CD&V) beweerde zelfs, zogezegd op gezag van de Staatsveiligheid, dat die klimaatmarsen eigenlijk ‘opgezet spel’ waren, ‘een georkestreerde beschadigingsoperatie’ tegen haar en haar beleid.
Intenties en methodes in twijfel trekken bleek geschikt te zijn om het idealisme zelf legitimiteit te ontzeggen, wat ook de inzet van de hele kwestie verdoezelde. Dat gebeurde in een politieke context waarin klimaatbeleid al kon
volstaan als het ‘haalbaar en betaalbaar’ was. De marsen droegen er ongetwijfeld toe bij om dat motto te erkennen als wat het was: een zwaktebod, dat vooral de belangrijkste stakeholders, de jongeren, medezeggenschap ontzegde.
Maar idealistisch engagement kan ook een keerzijde hebben: ongeduld. Dat was ook waarom een fractie van het dierenrechtenactivisme eind vorige eeuw radicaliseerde tot brandstichting: het duurde allemaal te lang. Ook in het klimaatprotest kan het gevoel van
urgentie ongeduld uitlokken. Al na de zevende scholierenbetoging in 2019 toonde organisator Anuna De Wever zich ‘misnoegd’: ‘ik ben heel teleurgesteld dat we zeven weken later nog altijd niet verder staan’.
Hier stelt zich een dilemma, bijvoorbeeld omtrent de museumklevers. Wie het allemaal wat rustiger aan wil, krijgt het op de heupen van de apocalyptische toekomst die klimaatactivisten voorhouden. Maar het was wel de allerminst marginale of geradicaliseerde secretaris-generaal António Guterres van de VN die vorige week in Egypte stelde dat het nog nooit zo erg was gesteld met de broeikasgassen in de atmosfeer en dat de wereld, als het zo traag blijft gaan als nu, op weg is naar ‘climate hell’.