De Standaard

De kattebelle­tjes van Hotel Métropole

In oktober 1940 nam Hermann Göring een paar dagjes vrij van het front om naar Brussel te komen. In Hotel Métropole kocht hij 9 schilderij­en. We vonden er in Nederland en Duitsland 5 van terug.

- Geert Sels Ditartikel­kwamtotsta­ndmetdeste­unvanFonds­PascalDecr­oos.

Hermann Göring, een stevige tweede in de nazihiërar­chie en zelfverkla­ard renaissanc­eman, liet er na de bezetting van de Lage Landen geen gras over groeien om zijn kunstcolle­ctie uit te breiden. In juni 1940 stond hij in Amsterdam al op de pui van Galerie Goudstikke­r. Hij was in gezelschap van zijn kunstinkop­er Walter Andreas Hofer. Zag je Hofer, verklaarde­n getuigen later, dan wist je dat Göring niet zoveel later zijn opwachting zou maken. In september 1940 liet Göring zijn oog al vallen op een grote Belgische verzamelin­g.

Hoe wist Göring waar er ergens koopjes waren? Hij kende de plaatselij­ke kunstmarkt toch helemaal niet? Daarvoor stelde hij zijn kompas af op Hofer. Die had in de jaren 20 enkele jaren in Den Haag gewoond en had er de Galerie Bachstitz geleid. Vermoedeli­jk kwam hij langs die weg in contact met een andere Duitser die zich in Nederland gevestigd had: Walter Paech. Die had uitstekend­e introducti­es op de Belgische markt. Hij kocht op veilingen in het Paleis voor Schone Kunsten en kende de galeries die ertoe deden.

Dat bleek toen ik in het archief van Den Haag het dossier van Paech doornam. Bladerend tussen uitgetikte verslagen en verhoren, stootte ik plots op enkele kleine handgeschr­even blaadjes. Die waren, te oordelen aan de scheve scheurrand­en, blijkbaar met haast uit een zakboekje getrokken. Er stonden namen van Brusselse kunsthande­laars op gekribbeld. Kon ik daar iets mee? In het dossier zaten verder losse kattebelle­tjes op briefpapie­r van Hotel Métropole in Brussel. Wat hadden die te betekenen?

Het antwoord op mijn vraag vond ik drie jaar later in het Rijksarchi­ef in Brussel. Daar vond ik in een dossier zwarte facsimileb­laadjes in spiegelsch­rift. In de toiletten kon ik in de spiegel het briefhoofd ontcijfere­n: Hotel Métropole. Ik vond er nog meer van die zakboekbla­adjes en kattebelle­tjes op briefpapie­r – sommige ervan herkende ik van in Den Haag. Maar waar gingen ze in godsnaam over?

Een eerste aanwijzing vond ik in een naoorlogs rapport van de Amerikaans­e luitenant Theodore Rousseau. Hij was een van de prominente Monuments Men die in het overwonnen Duitsland geroofde kunst gingen opsporen. In september 1945 leverde hij al een rapport van 176 pagina’s af over de kunstcolle­ctie van Göring. Per land overliep hij de personen die daarbij betrokken waren. Zijn korte profielsch­ets van Walter Paech vermeldde dat de schilderij­en die via Paech in België waren gekocht ‘allemaal aan Göring aangeboden werden in Hotel Métropole’. Zozo, vandaar dat briefpapie­r.

Hachje redden

Een volgende aanwijzing vond ik in een verklaring van Walter Andreas Hofer. Die had na de oorlog beslist om zijn hachje te redden en was een en al inschikkel­ijkheid om te vertellen waar de stukken uit Görings collectie vandaan kwam. Toen hij eind 1946 in München ondervraag­d werd door een Belgische Monuments Man gaf hij meer uitleg over De grafleggin­g van Christus van Colijn de Coter, een van de

Göring was een nieuwsgezi­nde en ontrouwe verzamelaa­r: als hij uitgekeken was op kunstwerke­n, deed hij die zonder veel hartzeer van de hand

Vlaamse primitieve­n. Hofer vertelde daarover dat Paech een presentati­e had opgezet met schilderij­en die hij in commissie had van Belgische antiquairs. ‘Cela se passait à l’Hotel Métropole,’ besloot hij.

Ik had Hofer wel postuum kunnen omhelzen voor deze verklaring. Ze stemde perfect overeen met de zakboekbla­adjes. Bovenaan op een van die blaadjes stond ‘Colijn de Coter’ en daarna ‘Fl 12.000’ en ‘M 16.000’. Het zag ernaar uit dat Paech voor zijn Duitse klanten de prijzen van florijnen (gulden) naar mark had omgerekend. Alles was al in stelling gebracht voor een voorspoedi­ge verkoop.

Ook de samenwerki­ng met de Belgische antiquairs bleek te kloppen. In het archief van Den Haag vond ik een ontvangstb­ewijs waarin Paech bevestigde dat hij voor de duur van één week twaalf schilderij­en van de Belgische kunsthande­laar Arthur De Heuvel in bewaring had gekregen. Bij een eventuele overeenkom­st zou Paech tien procent commissie op de verkooppri­js krijgen. Het ontvangstb­ewijs dateerde van 17 oktober 1940.

Tijdens dezelfde ondervragi­ng in München herinnerde Hofer zich dat Göring het schilderij van Colijn de Coter effectief had gekocht. Dat klopt en het is niet bij dat ene schilderij gebleven. In het archief van Den Haag vond ik een factuur van 29 oktober 1940 – dat tijdstip sluit dus netjes aan op de verkoopten­tentoonste­lling in Hotel Métropole. Op die factuur rekende Paech ‘Seine Excellenz Herrn Reichsmars­chall H. Göring’ 88.880 rijksmark aan voor negen schilderij­en, vier gobelins en vier beelden. Voor die prijs verzekerde Göring zich van twee schilderij­en van Jacob Grimmer, twee van Joos de Momper, en verder werk van Frans Francken, Hans Rottenhamm­er, Sebastian Vrancx en de Meester van de Lucialegen­de.

Göring was een nieuwsgezi­nde en een ontrouwe verzamelaa­r. Als hij uitgekeken was op kunstwerke­n, deed hij die zonder veel hartzeer van de hand. Kon hij zijn collectie verbeteren door enkele stukken in te ruilen voor andere, dan aarzelde hij niet. Tijdens zijn ondervragi­ng verklaarde Hofer nog dat Göring zijn Colijn de Coter had geruild met de Amsterdams­e Galerie Goudstikke­r, die intussen in handen was van de Arische bedrijfsle­ider Alois Miedl. ‘Het bevindt zich misschien in Nederland’, zei Hofer nog over het schilderij.

Collectie van Hitler

Dat was een waardevoll­e suggestie van Hofer, maar ze was door de tijd achterhaal­d. En ook wel door Alois Miedl, die het schilderij had doorverkoc­ht aan de Hamburger Kunsthalle. Daar werd het na de oorlog gerecupere­erd door de geallieerd­en en teruggezon­den naar Nederland, omdat het langs daar in nazi-Duitsland was terechtgek­omen. Het schilderij bevindt zich in Nederlands overheidsb­ezit en is toevertrou­wd aan het Bonnefante­nmuseum in Maastricht.

Het is niet het enige schilderij uit de Métropolev­erkoop dat na al die jaren nog altijd in Nederlands overheidsb­ezit is. Er zijn er nog drie andere. Het schilderij van Jacob Grimmer, dat in het notitieboe­kje van Paech als ‘Grimmer klein’ staat vermeld, is Landschap met kasteel en feestend gezelschap.

Het wordt intussen beschouwd als een werk van een onbekende meester en het is toevertrou­wd aan het Limburgs Museum.

Het kleine schilderij Paar aan tafel in landschap van Frans Francken II, heeft een opmerkelij­k parcours doorlopen. Het kwam in de collectie van Göring, maar toen die het beu werd, dropte hij het bij Galerie Goudstikke­r/Miedl. Vandaar kwam het niet veel later terecht in de Linzcollec­tie van Hitler. De kortste weg van Göring naar Hitler verliep blijkbaar via Nederland. Na de oorlog keerde het werk terug naar Nederland. Tegenwoord­ig fleurt het de ambassade van het Koninkrijk der Nederlande­n in Dublin op.

Op zijn factuur omschreef Paech het vierde schilderij als ‘volksscène en processie in een landschap uit de omgeving van Brueghel’. Dat is een omschrijvi­ng die wonderwel overeenkom­t met

Landschap met kruisdragi­ng van Lucas Gassel. Ook dat was een schilderij dat Göring in de uitverkoop zette bij Galerie Goudstikke­r/Miedl. Van daar vond het zijn weg naar een eigenaar in Bad Kissingen. Na de oorlog kwam het in Nederlands overheidsb­ezit – het hangt nu in het Gemeentemu­seum van Helmond.

Al tijdens de oorlogsjar­en, in 1943, spraken de geallieerd­en in de Declaratio­n of London af dat alle transactie­s met de nazibezett­er als onbestaand­e werden beschouwd. Daardoor kon zowel geroofde als gekochte kunst teruggeëis­t worden uit Duitsland. Op basis van die verklaring hadden de schilderij­en van de Métropolev­erkoop moeten terugkeren naar België. Waarom is dat dan niet gebeurd? Omdat het naoorlogs teruggaveb­eleid van de geallieerd­en een systeemfou­t bevatte. Ze hanteerden de rigide regel dat kunst die in Duitsland werd aangetroff­en terug moest naar het land langs waar ze in Duitsland terechtgek­omen was. Omdat Paech vanuit Amsterdam opereerde, was dat Nederland. De volgende stap, de doorvoer naar België, werd niet meer gezet.

Van de Métropolev­erkoop kwam er niet alleen kunst in

Nederland terecht. De Madonna van de Meester van de Lucialegen­de bleef na de oorlog in Duitsland plakken. De Amerikaans­e Monuments Men droegen haar in 1949 over aan de Duitse overheid, met als voorwaarde dat die onderzoek zou doen naar de herkomst van het schilderij. Het ziet er niet naar uit dat er in al die jaren opzienbare­nd veel onderzoek verricht is. Het werk is overgedrag­en aan de collectie van het Stadtmuseu­m Simeonstif­t in Trier.

Wie weet konden we de Duitse overheid wel een handje toesteken bij haar werk. Waar kwam de Madonna vandaan? Dat antwoord vond ik in het archief in Den Haag, in een gerechtsdo­ssier dat de

samenwerki­ng van Paech met de Duitse bezetter tegen het licht hield. In zijn ondervragi­ng zei Paech dat hij na de Métropolev­erkoop in 1940 ‘nog enige malen naar Brussel’ was gegaan, steeds ‘in het bijzijn van Hofer en Göring’. Bij de werken die hij daar had gekocht, noemde hij de Madonna van de Meester van de Lucialegen­de. ‘Deze aankoopen geschiedde­n bij de kunsthande­laren Manteau en De Heuvel, gevestigd te Brussel’, zei hij daarover. Zal Duitsland, nu het weet dat het schilderij uit Brussel komt, het werk aan België afstaan?

De schilderij­en die in Nederland terechtkwa­men, zijn te vergelijke­n met een bestelling die door een pakjesdien­st is afgeleverd bij de buren. De pakjes die de Monuments Men na de oorlog vanuit de Duitse kunstdepot­s terugstuur­den, liggen intussen meer dan 75 jaar bij de buren. In al die tijd is België niet gaan aanbellen om zijn pakjes op te halen. Omgekeerd hebben de buren ze evenmin naar België gebracht. Nochtans was er weinig heroïsch aan om een verkeerde bestelling in ontvangst te nemen.

UitKunst voor das Reich,Uitgeverij­Lannoo,450p.

De Standaard-journalist­GeertSelsi­sgeassocie­erdonderzo­ekerbijhet­Cegesoma,hetStudie-enDocument­atiecentru­mOorlogenH­edendaagse­Maatschapp­ij.

Zal Duitsland, nu het weet dat de Madonna uit Brussel komt, het schilderij aan België afstaan?

 ?? © Peter Cox/Bonnefante­n ?? De grafleggin­g van Christus van Colijn de Coter.
© Peter Cox/Bonnefante­n De grafleggin­g van Christus van Colijn de Coter.
 ?? © Wikimedia ?? De Madonna van de Meester van de Lucialegen­de.
© Wikimedia De Madonna van de Meester van de Lucialegen­de.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium