Kunst laat zich niet opsluiten
Toen ik vorige week het vernieuwde KMSKA na een uitgebreid bezoek weer verliet, kwam het gebouw me zo groots voor dat ik meteen over zijn verval begon te fantaseren. Denk aan het gevoel dat je hebt wanneer je de Titanic ziet uitvaren.
Eenmaal thuis keek ik even op het internet en ik schrok: het gemiddelde renaissanceschilderij is over een paar honderd jaar wellicht zo kwetsbaar dat het niet langer voor het publiek te bezoeken zal zijn. Ik vroeg me meteen af: Wie zijn de Rubensen van morgen? Zijn ze met genoeg? En vinden ze de tijd om aan hun oeuvre te werken? De berichten uit de cultuursector van de afgelopen maanden doen vermoeden van niet.
Daarom volgend voorstel, ter oprichting van een fonds voor de kunstenaars die over enkele eeuwen de uithangborden zullen zijn voor onze samenleving, de makers van het werk waaraan klimaatactivisten zich in 2522 zullen vastlijmen (als die er dan nog zijn), de acteurs wier gezichten de basis zullen vormen voor de memes van morgen: het Fonds voor Toekomstig Dode Kunstenaars.
Het geld voor het Fonds zou moeten komen van museumshops en toeristenwinkels. Zullen zij niet cashen op het harde labeur van de Toekomstig Dode Kunstenaars, wanneer ze nieuwe foto’s en spreuken aangeleverd krijgen om op mokken, T-shirts en sleutelhangers te printen? Maar ook voor toerismebureaus, politici die de erfgoedkaart trekken en mensen die een stempel willen drukken op de geschiedenis (bijvoorbeeld door de Boerentoren te verbouwen) is het Fonds voor Toekomstig Dode Kunstenaars een gouden investeringskans.
Maar wat moeten we dan met hun werk voor het wereldberoemd wordt? Eerst dacht ik: opsluiten in een bunker, beschermd tegen extreem weer, oorlog en kernrampen. Maar wat als daar, ergens in een schemerige gang onder een geheime heuvel een bewaker plots ontroerd wordt door een stadsgedicht dat bedoeld was voor 2114? Wat als die bewaker de bunker uit rent, zich naar huis rept, om eerst zijn echtgenoot en daarna de hele buurt over het gedicht te vertellen? Wat als het gedicht, dat nog lang niet naar buiten mocht komen, zich als een virus over het internet verspreidt? Vertaald wordt? In koper geslagen en op congressen geciteerd? Tot men het er in alle landen van de wereld over eens is: ‘De wereld heeft recht op de ontroering die voorhanden is! We kunnen het ons niet permitteren om zuinig te zijn op poëzie!’
Een horde mensen haast zich inmiddels naar die bunker, gooit zich collectief tegen de poorten, verspreidt zich tussen de rijen kunst en ziet haar onder ogen, wordt getroost, vergeet even wat er om hen heen gebeurt.
Je zou er nog meer politie of zelfs het leger bij kunnen halen, politici die met gebalde vuisten uitroepen hoe belangrijk het veiligstellen van de kunst is! Maar zelfs politici zijn niet bestand tegen ontroering. Nee, zo’n bunker zou de kunst alleen maar in gevaar brengen.
Wat als we wat geld opzij zouden zetten binnen het Fonds voor Toekomstig Dode Kunstenaars om het erfgoed van de toekomst ook nu en dan te tonen, in kleine expo’s, miniconcertjes, in boeken van bescheiden omvang, op festivalletjes verspreid doorheen de stad? Dat komt een pak goedkoper uit, en dan hebben wij intussen ook wat om naar te kijken.
Johannes Lievens is performer, schrijver en theatermaker. Hij werkt aan een apocalyptische klimaatkomedie met zeven spelers en aan een monoloog over eenzaamheid in de grote stad. Hij zoekt elke dag naar vormen om zijn verwondering over de wereld te delen.
Wat moeten we met het werk van de Toekomstig Dode Kunstenaars voor het wereldberoemd wordt?