Visioen 21.4
Ik ga zitten in het stil, het bloeiende stil met tegenover mij beelden, profeten die gremelen achter mijn lichtend scherm, die mij uit vele vensters een vis toewerpen, broden, die begrijpen wat een ander verstaat, mijn hoofd dat licht geeft in het smalle donker, mijn gedachten, soms zo weinig van gewicht, mijn ogen, vastgeklit in mazen.
Hier zit ik, het stil, het zich herhalende stil, een ruimte van takken en gras, een groene kapel vol oude stenen monden.
De kussentjes van de kweeperen zingen.
Stille ogen zorgen voor een stille geest.
We worden gelikt door dromen en rondom mij groeit een kamer die we zacht moeten noemen, die we, mossig en moerbei en peren, die schors waaruit zij al eeuwen zingt, die stem die mij aankijkt, een duister
– ze wordt nu met andere ogen gelezen en op dunne pootjes loopt ze achter ons aan. De stem wordt een stem in een stem.
De vrouw in de vrouw wordt een andere vrouw. Haar haar zingt een lied. Ik zing een lied en er zijn hier geen poorten, geen spijlen.
Vrije stadsdichter Lies Van Gasse schreef dit gedicht voor de Antwerpse Begijnhoftuin. Het dient als bede om de stilte en de geschiedenis van deze tuin te bewaren en publiek toegankelijk te houden. De bijzondere boomgaard, de symbolische bloemenpracht, de beelden van Aäron en Melchisedek, ze vertellen elk hun verhaal. Daarom moeten we deze stiltetuin koesteren. Ook is de Begijnhoftuin een toevluchtsoord voor dichters en denkers, gaande van Peter Holvoet-Hanssen en Diane Broeckhoven tot in een verder verleden de zielsverwanten van onze proto-stadsdichter Hadewijch van Antwerpen. Op 21 april om 16.30 uur wordt de eeuwenoude meditatietuin door de ‘StadsPeter’ omgedoopt tot het ‘Hofje der Poëten’ en wordt dit gedicht in de Begijnhoftuin door Lies Van Gasse onthuld.