De man die Watou zijn poëziezomers gaf
Kunnen gedichten in een landschap blijven naklinken? In Watou wel, het dorp voorbij Poperinge, op de grens met Frankrijk. Met het overlijden van Gwy Mandelinck verdwijnt een man die als organisator van de Poëziezomers van Watou tussen 1980 en 2008 duizenden bezoekers poëzie op een andere manier heeft laten beleven.
De West-Vlaamse dichter Gwy Mandelinck is vrijdagavond overleden op 87-jarige leeftijd. Dat maakt zijn familie bekend. Mandelinck organiseerde 28 poëziezomers van Watou, van 1980 tot 2008.
Mandelinck werd als Guido Haerynck geboren op 23 januari 1937 in het WestVlaamse Wakken. Na het regentaat ging hij lesgeven in Tielt, tot hij in 1975 stadsbibliothecaris van Poperinge werd en conservator van het Hopmuseum van dezelfde stad. In 1963 trouwde Mandelinck met Agnes Hondekyn. Ze kregen drie kinderen: Jan (overleden in 2023), Miet en Filomeen.
De wereld in Watou
Geliefden en kinderen spelen wel vaker een rol in het werk van schrijvers en kunstenaars, maar dat is bij uitstek zo bij Mandelinck. En dus verdienen ze het zeker om vermeld te worden. De Poëziezomers van Watou, waarmee hij zich heel duidelijk in het poëzielandschap posteerde, waren ondenkbaar zonder de steun van zijn vrouw en zijn kinderen, die letterlijk en figuurlijk meegroeiden met de jaarlijkse projecten, met de voormalige kapelaanswoning in Watou als broedkamer voor een zwerm ideeën. En als onderpand voor de Poëziezomers. Mandelinck vertelde wel vaker dat ze een hypotheek op hun huis moesten nemen om de Poëziezomers financieel mogelijk te maken, doordat ze te weinig subsidies kregen. Maar ook: de dichter-curator die bij zijn vrouw navraag moest doen welke sleutel op welke staldeur of huis paste. Het zegt genoeg over de rol die Agnes speelde.
Als een curator iemand is die, volgens de etymologie van het woord, zorg draagt, dan zijn Gwy en Agnes samen het beste team verplegers geweest. Mandelinck was zich in 1979 in het ingedommelde dorp vlak bij de Frans-Belgische grens komen vestigen. Hij publiceerde in datzelfde jaar een boek over de Westhoek. Uit dat boek spreekt al zijn liefde voor het weerbarstige landschap en zijn drang om het onder de aandacht te brengen. Het vormde de basis voor de Poëziezomers, die vanuit een soort kunstmarkt uitgroeiden tot een jaarlijks evenement waarbij Mandelinck zijn blik steeds meer verruimde, van het werk van beeldende kunstenaars uit Vlaanderen en Nederland naar andere landen, ook ver buiten Europa. Mettertijd, vooral door de samenwerking met Jan Hoet als curator voor de beeldende kunst, kwamen kunstenaars uit de hele wereld naar het grensdorp afgezakt.
Eén vis
Mandelincks vader was een schrijnwerker. Wie met hout werkt, kan niet anders dan liefde hebben voor de textuur van het hout en de vorm die je eraan kunt geven. Daarvoor moet je over een sterk visueel vermogen beschikken. Uit Mandelincks gedichten blijkt hoe sterk hij dat vermogen met zijn vader deelde. De visualiteit verbindt zijn vroegere met zijn latere werk.
Mandelinck vertelde graag de anekdote dat hij als jonge dichter aan Paul Snoek zijn prille werk voorlegde, onder zijn echte naam Guido Haerynck, en dat die hem suggereerde om een pseudoniem te kiezen, omdat hij vond dat één grote vis in de Vlaamse literatuur meer dan genoeg was. Dat pseudoniem, maar bijvoorbeeld ook het feit dat hij bij de katholieke uitgeverij Lannoo publiceerde en redacteur was van het tijdschrift Dietsche Warande & Belfort, maakten dat de dichter en zijn werk gedurende lange tijd in de hoek van de traditionele Vlaamse poëzie gesitueerd werden. Dat is niet onterecht als het over zijn bundels uit de jaren 70 gaat. In de jaren 80 vond hij aansluiting bij de neoromantiek, waarin heimwee en melancholie primeerden.
Over de grens
Mandelinck verruimde via de Poëziezomers niet alleen de blik op de poëzie en de beeldende kunst van het publiek. Hij ging ook zelf anders kijken, over de grenzen heen. Toen De Arbeiderspers in Amsterdam in 1997 zijn vaste uitgever werd, luidde zijn bundel Overval een nieuwe fase van zijn dichterschap in, waarin de uitpuring centraal stond. Ook zijn bundels Schemerzones (2009) en Lotgenoten (2014) getuigen hiervan. Ze zijn het resultaat van de winterse pogingen om alleen de essentie van de menselijke verhoudingen over te houden – de keerzijde van de beeldende uitbundigheid van de Poëziezomers.
Mandelinck publiceerde zeven poëziebundels, een boek over de Westhoek, een over Willem Vermandere. En het dagboek dat hij bijhield over de Poëziezomers. Dat is niet heel veel, maar het is meer dan genoeg om het bestaan van een dichter te rechtvaardigen. Want elke Poëziezomer was een lang gedicht dat jaarlijks door Mandelinck geschreven werd. Wie goed luistert, hoort het in Watou in de scharrelende hennen, de koeien die zuchten wanneer ze grazen en de wind die tussen de dakpannen de naam prevelt van de man die het grensdorp voorgoed ontgrensde.
Mandelinck vertelde wel vaker dat ze een hypotheek op hun huis moesten nemen om de Poëziezomers financieel mogelijk te maken