Op controle bij de specialist
Mijn man vocht al drie jaar tegen alzheimer. Hij werd twee keer gedurende veertien dagen opgenomen in de psychiatrie. “In observatie”, om de juiste medicijnencocktail te bepalen. Dat was een helse tijd: hij had niets omhanden, zat de hele dag tussen zwaar zieke mensen. Ik mocht elke middag of avond op bezoek, als ik tenminste een chauffeur vond. Maar eind goed, al goed: zijn medicatie stond op punt, wij konden weer verder. Eén keer per jaar maakten we onze opwachting bij de neuroloog. Dan kreeg hij een lijst vragen over alledaagse dingen – In welk land wonen wij? Welke dag is het vandaag? – en de specialist onderzocht zijn bewegingen. Dan werd zijn medicatie aangepast.
Tot hij ’s nachts begon rond te dwalen. Hij sprak met denkbeeldige mannen en vrouwen in onze slaapkamer. Midden in de nacht trok hij zijn kleren aan en wilde naar buiten, naar de bus. Waarheen wist hij niet. Het kostte alle moeite van de wereld om hem weer in bed te krijgen. Hij gleed weg en na een tijd werd hij agressief. Dat was het moment dat hij naar de gesloten afdeling verhuisde. Ik beleefde die periode zeer verward en realiseerde mij pas na enkele weken dat wij voorgoed gescheiden leefden.
Elk jaar gingen we in augustus langs bij de neuroloog, maar in januari vond ik dat mijn man steeds verder wegzonk: hij praatte honderduit, maar je kon er niets uit opmaken. Als ik niet antwoordde, werd hij boos. Hij was ook niet langer geïnteresseerd. Niet in de tv, niet in de mensen rondom hem. Ik zag het niet zitten om tot augustus te wachten en besloot een tussentijds doktersbezoek te vragen. Ik kreeg een begripvolle vrouw aan de lijn. Zij liet mij uitspreken en beloofde me terug te bellen. Wat ze ook deed. Met de boodschap van de dokter dat er een afspraak vastgelegd was voor augustus. Zo lang wilde ik niet wachten en ik drong aan.
Met succes, want twee dagen later zaten wij bij de dokter. Hij onderzocht mijn man grondig en terwijl hij zijn bevindingen in zijn computer opsloeg, verzekerde hij mij dat mijn man de beste zorgen kreeg, dat er momenteel geen andere behandeling was en dat ik moest leren aanvaarden dat mijn man ziek is. Bij het buitengaan nam hij mij nog even apart en zei dat ik het aan de dokter moest overlaten om te beslissen wanneer de patiënt op consultatie moest komen. Ik voelde me net een klein meisje dat op de vingers wordt getikt. Ik had natuurlijk eerst het advies van de huisarts kunnen inwinnen, ik had zoveel kunnen doen, maar ik zat ook vaak met de handen in het haar. Ik wist soms ook niet van welk hout pijlen te maken …
Terug in het woonzorgcentrum gingen we aan de lange eetkamertafel zitten. Daar heeft mijn man een vaste plaats, waar hij graag zit. Even later kwam Firmin aangesjokt, een oude, zware man. Hij liet zich op de stoel naast mijn man zakken en keek me vanonder zijn borstelige wenkbrauwen dreigend aan. Na een paar minuten begon mijn man met Firmin te praten. In het Frans. Firmin protesteerde luid: “Ik versta geen Frans, ik ben Vlaming.” Maar mijn echtgenoot ging gewoon verder in het Frans. Ik zag dat Firmin boos werd en ik zocht een veiliger plaats op. ’s Avonds sprak mijn man nog altijd Frans. “Bonne nuit, chérie”, zei hij. Ook dat is alzheimer!
De specialist zei dat ik het aan de dokter moest overlaten om te beslissen wanneer de patiënt op consultatie moest komen. Ik voelde me een klein meisje dat berispt werd
Maj Vandergeten (77) toont dat er geen grens staat op graag schrijven. Zij neemt u mee naar het woonzorgcentrum waar zij met haar man verblijft en kijk … als ze inspiratie heeft, lopen de letters zomaar uit haar vingers.