De vijg! De vijg! Mijnelievegod, de vijg!
De lekkerste vijgen eet een mens daar waar vijgen niks met Pasen te maken hebben. In Italië. Zomer 2011. Bomarzo, niet zover van Rome. Flaphoed op de kop. Zomerjurk van niks. In de zon stond een grote boom. De vijg was warm. De tuin heette Parco dei Mostri. Er waren monsters in steen, een grot in de vorm van een opengesperde muil en een kasteel zo scheef dat je er ziek van werd.
Ik mag dan (samen met iedereen) uit het paradijs zijn geschopt, mijn eigenwaan heb ik toch maar mooi mee buiten gesleurd. Hoogmoed, mijnheer, dat pakt niemand ons nog af. Ik stond op mijn tenen onder die boom, bij de uitgang van het park en kon nét bij de vijg. Doorhangend schepsel was het, bonzend van confituur. Ik at het op met vel en al, veegde mijn mond af met de rug van mijn hand. Goddelijk. Vijgen moet je zélf plukken.
Neem nooit genoegen met zes koude knobbels op een schaaltje uit de supermarkt. Ze hebben met vijgen niks te maken. Wat verboden is, kun je niet kopen en al helemaal niet voor 0,75 euro in de Colruyt. Vijgen zijn verboden fruit. Ze zijn warm en nat, met zaad tussen je tanden. De appelboom uit de Bijbel was begot een vijgenboom! In een dikke Jonagold zit nu eenmaal weinig wilde poëzie. Een vijg is un’altra cosa.
Pasen kan een vijg niks verdommen. Ze komt niet voor, ze komt niet na. Ze verteert je in haar eigen moment. Het moet je overkomen, om daarna nooit meer te vergeten. Een echte vijg heeft het overdrijven in zich. Vlaamse vijgen komen daar niet toe. Over gedroogde smeerkezen ga ik het niet eens hebben. Ze zijn plat, beige en zitten boordevol vezels. Eet ze zelf op! En leg je erbij neer: in Vlaanderen deugen de vijgen niet. Ook niet na Pasen.
Je hebt natuurlijk mensen met goede hoop en een vijgenboom in de tuin. Die hebben zich gewillig laten besodemieteren in een tuincentrum. Loof komt er wel aan, en mopjes over vijgenbladeren daar en daar, horen erbij. Maar lekkere vijgen? Nul! Komt omdat het maagdenfruit is. Parthenocarp heet het. Het is wel fruit en het zijn wel vijgen, maar ze zijn niet bevrucht en smaken minder goed. Vraag maar aan de buurman met de vijgenboom. Om een vijg lekker te krijgen heb je een wesp nodig, een vijgenwesp en die vliegt hier niet rond.
Echt waar, hoe meer ik over de vijg te weten kom, hoe lekkerder ze wordt. Vijgen zijn namelijk binnenstebuiten gedraaide bloemen. Ze zijn een knop die nooit openbarst. Niemand kan erbij met stuifmeel. Alleen de vijgenwesp. Het is een onopvallend, zwart beestje, een minimier met vleugeltjes. Het wringt zich door – hoe heet dat – het bruine friemelpuntje van de vijg, bestuift daar duizenden opgesloten bloemetjes, legt eitjes en sterft.
Een vijg is het lamento voor een vrouwtjeswesp. En dan zijn er nog haar kinderen, allemaal in die binnenstebuitenbloem: jongens en meisjes die paren met elkaar. Daarna graven de jongens een tunneltje naar buiten zodat de meisjes op zoek kunnen naar een nieuwe vijg. Het moet vooruitgaan, want er is maar 48 uur. En intussen gaan de mannetjes dood. Een vijg weet er wel raad mee. Moeder en zonen worden zeemzoet door vruchtvlees verteerd, als een heerlijk dilemma voor veganisten. Hahaha.
De vijg! De vijg! Mijnelievegod, de vijg! Wonderbaarlijk fruit! Drama in een builtje. Zoveel overgave, je zou voor minder bonzen, blozen en gaan doorhangen. Ik wil zo graag nog eens naar Italië om een warme vijg op te slokken, ongepast zoals het hoort. En bespaar mij intussen het kouwelijke geneuzel over Pasen. Het paradijs is niks voor mij. Ik heb mijn eigen vijgenboom. Hij staat in Bomarzo in de zon, aan de uitgang van het Parco dei Mostri. Daar zijn de vijgen het lekkerst. Waar zou mijn flaphoed liggen?
De appelboom uit de Bijbel was begot een vijgenboom! In een dikke Jonagold zit nu eenmaal weinig wilde poëzie
An Olaerts is freelancejournaliste en columniste voor deze krant. In ‘Vijgen na Pasen’ schrijft een auteur iedere dag van de paasvakantie over iets wat te laat lijkt te komen om nog zin te hebben.