Gazet van Antwerpen Stad en Rand

“Ik weet nu al: ik ga me weer drie weken druk maken”

Thomas De Gendt bereidt zich mentaal voor op Tour

- WIM VOS

Tip. Bekijk de foto op deze pagina en wen alvast maar aan dat hoofd. Want tijdens de Tour zal het weer urenlang op uw scherm te zien zijn. Een jaar na zijn zege op de Ventoux gaat geboren aanvaller Thomas De Gendt opnieuw op zoek naar ritwinst. En zit dat er niet in, dan rijdt hij wel de hele dag aan kop van het peloton in dienst van Greipel. Maar om nu te zeggen dat hij houdt van de Tour? “Ik weet nu al: ik ga me weer drie weken druk maken.”

Verkijk u niet op die brace aan zijn pols. Het is nog louter uit voorzorg. De vervelende peesontste­king die hem weghield uit de slotrit in de Dauphiné, is verleden tijd. “De pijn is zo goed als weg”, zegt Thomas De Gendt en hij knikt erbij alsof hij zeggen wil dat hij helemaal klaar is voor de Tour. Zelfs zijn broodnodig­e portie M&M’s is al ingeslagen. Tien zakken, van die gele, met nootjes… straks gaan ze allemaal de koffer in richting startplaat­s Düsseldorf. Froome zou bij al die calorieën een hartverzak­king krijgen. Maar De Gendt? “Elke avond eet ik zo’n 100 gram M&M’s”, zegt hij en kijkt intussen op de verpakking. “Da’s 500 calorieën, lees ik hier. Maar in de Tour verbruik je er toch elke dag zo’n 6.000. Dus moet je er ook voldoende binnenkrij­gen. Het zullen misschien niet de juiste calorieën zijn, maar dan nog? Het is een moment van afleiding. Eens iets anders dan die typische rennerkost.”

Je ploegmaats kijken daar niet raar van op? “In het begin wel. Mijn eerste grote rondes verstopte ik ze onder de zetel in de bus. Dan zagen ze mij knabbelen en vroegen ze waar dat vandaan kwam. Waarop ik, zo onschuldig mogelijk: ‘Dat slingerde hier rond in de bus.’ Tot ze mij de dagen nadien altijd nootjes zagen eten en zij nooit eens een zakje aantroffen. Tegenwoord­ig deel ik ze zelfs uit. Het rare is: ik doe het alleen in grote rondes. Zelfs thuis eet ik dat bijna nooit.”

Chocolade om de spanning te verdrijven? “( knikt) De Tour is de belangrijk­ste koers van het jaar. Maar de stress en al het gevaarlijk­e gedoe dat erbij komt kijken, daar kijk ik echt niet naar uit. Zeker de eerste week is dat verschrikk­elijk. Hoe er naar elke bocht gesprint wordt, hoe iedereen ligt te duwen… Zelfs in de vlakke ritten als de goede vlucht vertrokken is, komen de klassement­srenners met hun treintjes van zes man vooraan wringen. Eerst de ploeg van de leider, dan van de tweede in het algemeen klassement, dan van de derde, de vierde… als je ploeg geen klassement­srenner heeft, zit je automatisc­h al op positie vijftig of zestig te klooien. En wil je je daar als eenling toch tussenwrin­gen, dan laten ze dat gewoon niet toe. Ik weet nu al: ik ga me de volgende weken weer druk maken.” Frustreren­d? “Meestal ga ik er dan gewoon naast rijden en ambeteer ik ze in de bochten. Even ervoor komen, vervolgens afremmen, waardoor zij de hele tijd moeten optrekken. Dan kan ik een echte eikel zijn. Het kan mij niet schelen. Als ze mij koeioneren, dan sla ik terug. Alleen bij een massaspurt laten ze ons er wel tussen. Omdat ze weten dat wij dan werken voor André. Maar zelfs dan is er altijd wel een punt waarop het te hectisch wordt voor mij en ik mij toch maar achteraan zet. De banner van 25 kilometer is zo’n breekpunt. Alsof al die klassement­srenners dan in hun oortjes te horen krijgen dat ze moeten opschuiven. Froome, Porte, Contador, Quintana, en allemaal hebben ze zes man rond zich. Dat is veel te veel volk op een veel te kleine plek.” Heb je het parcours van de Tour al bestudeerd? “Vluchtig. De rest doe ik straks wel als we in

Düsseldorf zijn. Tijd genoeg om eens goed door het routeboek te bladeren.”

En wat heeft die vluchtige blik jou geleerd? “Dat het een heel saaie Tour gaat worden. Dat denk ik omdat er liefst acht ritten van 200 kilometer of meer zijn. Er zit zelfs een halve bergrit van 220 kilometer tussen. Ik begrijp dat niet. Vorig jaar hadden we ook zo’n paar lange ritten na mekaar, dat waren de saaiste van de hele Tour. Niet alleen voor de kijkers, maar ook voor het peloton. Je zit daar niets te doen, hebt de hele dag tegenwind, niemand rijdt en je zit zeven uur op de fiets. Dat is voor niemand plezant. Neem dan een voorbeeld aan de slotrit van de Dauphiné. Die was amper 110 kilometer, maar er is zelden zoveel koers geweest als die dag. Nu demarreerd­en ze op 100 kilometer van de finish. In een rit van 200 kilometer doet niemand dat.”

Ook voor renners kan koers saai zijn?

“( knikt resoluut) Dan hoop ik altijd maar dat ik wat kan babbelen met een paar Belgen. (geërgerd) Wat ook niet altijd lukt, want die moeten zelfs dan netjes in het treintje van hun ploeg blijven. Of je stopt af en toe eens om te pissen. Gewoon om iets te doen te hebben, dan zit je toch weer tien kilometer verder. Je telt letterlijk de uren af. In de Ronde van Polen heb ik ooit met Bart De Clercq geteld hoeveel venten er in blote borst naast de weg stonden. Iedere keer als we mekaar tegenkwame­n, was dat van: ‘Hoeveel? 22? Ik zit al aan 23.” Mogen we de Tour voor jou opdelen in: ritten waarin je de hele dag voor Greipel moet werken, ritten waarin je mag aanvallen en ritten waarin er niets voor je op het spel staat? “Ik vrees dat er geen etappes meer zijn waarin ik niets moet doen. Ofwel is het voor André, ofwel voor mezelf. Ook in het tussen- en hooggeberg­te kan ik in een ontsnappin­g meezitten en, in een superdag, winnen. Zelfs de tijdritten ga ik volle bak.”

Ik kan me voorstelle­n dat je liever een rit hebt waarin je je eigen kans mag gaan dan een spurterset­appe voor Greipel?

“Niet per se. Ik vind plezier in allebei. Als ik een hele dag op kop van het peloton mag rijden voor André, is dat ook plezant. Zo gaat de rit tenminste rap voorbij. En als André het afmaakt, heb je toch een gevoel van ‘aha, zonder mij had hij niet gewonnen.’ Soms is dat zelfs het plezantst van al. Vooral als je kan spelen met de voorsprong van de kopgroep. Als je hulp krijgt van andere ploegen, maakt dat niet veel uit. Dan hou je de kloof op zo’n vier à vijf minuten en vanaf 70 kilometer van de finish drijf je het tempo op. Maar het gebeurt dat er zes man weg zijn en dat ik er alleen voor sta om de afstand binnen de perken te houden. Dan moet je de indruk geven dat je sterk bent en er op korte tijd ineens twee of drie minuten afdoen. Daar schrikken ze vooraan van en dan houden ze automatisc­h in. Zodat ik ook weer wat meer op mijn gemak zit. Dat psychologi­sch spel vind ik geweldig.”

Een oudcoureur zei mij: mocht De Gendt in de jaren ’70 coureur geweest zijn, hij had tien keer meer gewonnen. Nu winnen veel renners dankzij hun ploeg, toen was individuel­e sterkte vaker doorslagge­vend. “Dat zou best kunnen. Maar ik heb de pech dat ik nu leef.” Enig idee waarom jij, aldus je eigen ploegmanag­er Sergeant, zoveel langer en harder op de pedalen kan duwen dan de doorsnee renner? “Aanleg. Zoals een spurter heel hoge wattages kan duwen gedurende dertig seconden, zo kan ik vier, vijf uur een redelijk hoog wattage trappen. Ik voel dat ik het zelfs steeds beter kan verdragen. Bij mijn ritzege in de Dauphiné zat ik, afdalingen niet meegeteld, aan een gemiddelde van 360 watt, en dat ruim vier uur lang. Dat had ik nog nooit gehaald in zo’n lange koers. Nu, het draaide ook goed rond in de kopgroep. Het is geen toeval dat we vooruit gebleven zijn.”

Als specialist­aanvaller: wie heb je graag mee in een lange vlucht, wie niet? “Fransen heb ik graag. Die rijden altijd goed mee, zeker in de Tour. Jongens als Quéméneur of Périchon, laat maar komen. En wie ik echt niet graag heb: Rui Costa. Die springt wel mee, maar doet zijn werk altijd maar half zijn gat. De helft van de tijd zit hij achteraan. Pas als de camera daar is, draait hij mee rond. En komt hij op kop, dan zit hij nog maar aan de bracket of hij is alweer weg. Maar op het einde doet hij wel mee voor de zege. Dat zijn van die gasten waar ik het schijt van krijg. Ze doen nog niet het werk van een halve coureur maar staan nadien wel te roepen hoe sterk ze wel niet waren.”

Nog even over die M&M’s, begrijp je dat je zo het beeld bevestigt dat toch al over je bestaat? Dat van de eigenzinni­ge, wat aparte renner. “Dat beeld is een eigen leven gaan leiden. Ik warm niet op voor een tijdrit. Ik ga niet naar de massage. Als iedere coureur dat doet en jij niet, dan vinden de mensen dat blijkbaar raar. Maar bij alles wat ze mij voorstelle­n, stel ik mij gewoon de vraag: maakt mij dat wel beter? En als ik voel dat ik door een massage niet beter recupereer, dan doe ik dat gewoon niet. Alleen krijg je daardoor snel de naam van ‘die doet maar wat hij wil’. Maar vraag het gerust aan mijn trainer of sportdirec­teurs: ik luister echt wel als ze iets zeggen.”

‘Het gevoel is uit het wielrennen aan het verdwijnen’, verwees je vijf jaar geleden nog naar de opkomst van wattagemet­ers, windtunnel­s en geavanceer­de helmen. “Wat nog altijd waar is. Wanneer wordt er nog op intuïtie gekoerst? Het is tegenwoord­ig allemaal wetenschap geworden. Maar je hebt geen keuze: je moet mee. Het begint al met die dichte helmen. Dat is zo lelijk. Maar ik rij er tegenwoord­ig ook mee rond. Omdat je voelt dat het sneller is. De wind gaat erover en kruipt er niet in. Als iedereen daarmee veertig tot vijftig watt kan uitsparen en jij doet daar niet aan mee, dan kan je nooit meer winnen. De vraag is waar het stopt. Tegenwoord­ig heb je coureurs die zelfs bij snikheet weer hun trui niet meer durven openzetten, omdat ook dat weer zoveel meer watt kost. Sorry, maar als het warm is, zet ik mijn trui wel open en kap ik er nog flink wat water over zodat hij goed los naar beneden hangt.”

Toch slaap zelfs jij tegenwoord­ig in een hoogtetent op stage. “Omdat mijn trainer daar heel erg in gelooft: hoog slapen, laag trainen. Maar denk niet dat ik mij daar geen vragen bij stel. Want je recupereer­t wel beter, maar je slaapt intussen heel slecht in zo’n hoogtetent. Dikwijls sukkelde ik maar om vier uur in slaap en was ik tegen zes uur alweer wakker. Dan dreigt al snel een averechts effect. Er is de hele tijd een ronkend geluid. En elke keer als er verse lucht wordt ingeblazen, krijg je om de zeven seconden een heel luide psssst. Ik heb alles geprobeerd: oordoppen, handdoeken om die buis, maar je krijgt dat niet stiller. Maar uiteindeli­jk win ik er wel een rit in de Dauphiné mee. Mijn trainer had dus gelijk.”

Marginal gains heet dat in het jargon van Froome. “Daarom bewonder ik die echte klassement­srenners ook. Froome, Porte… hoe die een heel jaar lang kunnen focussen op de Tour. Nog meer op hun eten letten, nog extremer trainen, nog meer verkenning­en doen, nooit eens zomaar tien seconden op het vlakke mogen verliezen, en daar al die stress bij… Ik heb heel snel voor mezelf uitgemaakt dat ik dat er nooit zou voor over hebben. Als ik een grote koers gereden heb, beloon ik mij altijd met een pakje friet. Dat komt in die jongens hun hoofd niet op. Dat is alleen maar extra vet dat ze moeten verbranden.” Niets voor De Gendt? “Natuurlijk let ook ik op mijn voeding. En ook ik weeg mij zo goed als elke dag. Deze morgen nog: 68,4 kilo. Een kleine halve kilo minder dan een jaar geleden. Maar wat ik zeg: als we in het voorjaar geen goesting hebben om te koken, dan wil ik zo om de twee weken gewoon naar de frituur kunnen gaan. Hier in Eke, menu Hugo: stoofvlees­saus, een viandel, Bicky-ajuintjes en daar een goede klad mayonaise over. En dan maar binnenlade­n. Vettig, maar zo lekker.”

Thomas De Gendt ‘‘Ik kan een echte eikel zijn. Als ze mij koeioneren, dan sla ik terug.’’ Thomas De Gendt ‘‘Wat een vluchtige blik op het parcours me geleerd heeft? Dat het een heel saaie Tour gaat worden.’’

 ?? FOTO FRANK BAHNMULLER ?? Thomas De Gendt met zijn geheime wapen in de Tour: M&M’s. “Elke avond eet ik zo’n 100 gram. Da’s 500 calorieën. Maar in de Tour verbruik je er toch elke dag zo’n 6.000.” b
FOTO FRANK BAHNMULLER Thomas De Gendt met zijn geheime wapen in de Tour: M&M’s. “Elke avond eet ik zo’n 100 gram. Da’s 500 calorieën. Maar in de Tour verbruik je er toch elke dag zo’n 6.000.” b
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium