Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Beter blijven dan een slecht akkoord
Precies één jaar na het referendum is het voor Timothy Garton Ash duidelijk dat de Britten niet meer hoeven te dromen van hun harde Brexit. Dat Theresa May vooral stemmen heeft verloren in districten die vorig jaar tegen de Brexit stemden, vindt hij tekenend.
‘De Britten weten niet wat ze willen’, luidde de kop van de voorpagina van de Neue Zürcher Zeitung, die uitstekende Zwitserse krant. Je kunt het ook anders formuleren: de Britten kunnen het niet eens worden over wat ze willen, en weten niet hoe ze het kunnen krijgen. Op de eerste verjaardag van het Brexit-referendum is het pijnlijk om te zien hoe jammerlijk de Britten in de knoei zitten. Dat is een heel contrast met de rest van de Europese Unie, die goed op weg lijkt om orde op zaken te krijgen. Sinds Emmanuel Macron op de tonen van het Europese volkslied zijn debuut maakte als president, leeft er weer optimisme over de kans dat het Frans-Duitse duo het Europese project op het juiste spoor zal zetten. En in het eerste kwartaal van dit jaar is de economie van de eurozone sneller gegroeid dan die van het Verenigd Koninkrijk. Meer Europeanen staan weer achter de EU. Angela Merkel zei in een biertent dat Europa maar beter niet langer naar de Britten en de Amerikanen moet kijken.
In Parijs, Berlijn en Brussel focussen de leiders zich nu volledig op de eigen uitdagingen. Voor de meesten is de Brexit een irriterende bijzaak. Een goed ingelichte Duitse bron zei me dat Macron en Merkel er tijdens hun eerste ontmoeting ongeveer zestig seconden over hebben gepraat. Donderdag kwam de EU van de 27 na het werkdiner van de Europese Raad samen voor een korte bespreking over de Brexit-onderhandelingen. May mocht ook even aanschuiven, maar de 27 waren het allemaal eens: nee, jullie kunnen niet van twee walletjes eten.
Gemuilkorfde politici
Intussen hebben de parlementsverkiezingen een politieke verschuiving naar een zwakkere Brexit uitgelokt. De Conservatieven hebben vooral stemmen aan Labour verloren in districten die op 23 juni 2016 tegen het vertrek uit de EU hadden gestemd. Wat de precieze combinatie van oorzaken ook mag zijn, het resultaat is een parlement zonder een duidelijke meerderheid voor een harde Brexit, laat staan voor het imbeciele idee van ‘liever geen akkoord dan een slecht akkoord’. Labour, de Liberale Democraten en de Schotse Nationalisten willen ofwel een zachtere, ofwel helemaal geen Brexit. Nog belangrijker: de verkiezingsuitslag is een opsteker voor de Conservatieve politici die voor blijven hebben gestemd en een zachtere Brexit wensen, omdat ze voorrang geven aan de economie en de werkgelegenheid. Philip Hammond is nog altijd minister van Financiën – iedereen dacht dat May hem aan de kant zou zetten – en pleit nu openlijk voor een Brexit die er heel anders uitziet dan wat May in haar verkiezingscampagne voorstelde. In een toespraak deze week heeft hij herhaald dat de economie boven aan de Brexit-agenda moet staan. Die houding is niet consequent. Als je de economie en de werkgelegenheid als prioriteiten beschouwt, is het glashelder dat het Verenigd Koninkrijk in de EU moet blijven. Precies daarom legde David Cameron in zijn campagne tegen de Brexit zo sterk (misschien te sterk) de nadruk op de economische gevaren. Ze werden misschien overdreven, voor het politieke effect, maar in de grond was de bezorgdheid gerechtvaardigd. Nog deze week legde Mark Carney, de gouverneur van de Bank of England, een verband tussen ‘de zwakkere reële groei’ van het land en de Brexit-onderhandelingen. Cameron verloor zijn referendum omdat genoeg kiezers een beperking van de immigratie, een herstel van de formele wettelijke soevereiniteit en democratisch zelfbestuur – samengevat als ‘de controle terugnemen’ – belangrijker vonden dan de
economie, misleid als ze waren door het verhaal dat de gevolgen best zouden meevallen. Als de economie echt je prioriteit is, moet je logisch stellen dat de Britten in de EU moet blijven. Dat is natuurlijk wat Hammond en veel parlementsleden van de Conservatieven en Labour in hun binnenste geloven. Ze durven het alleen niet te zeggen, gemuilkorfd als ze zijn door het veto van ‘het volk heeft gesproken’ en de vrees voor een breuk in de eigen partij. Een democratie kan zich bedenken Als het voorbije jaar in de Europese en de Amerikaanse politiek ons iets heeft geleerd, is het wel dat we echt niet weten wat er morgen zal gebeuren. Denk aan de Brexit, aan Trump en aan Macron. Maar mijn intuïtie zegt me dat het Verenigd Koninkrijk waarschijnlijk, na een overgangsperiode waarin de huidige afspraken blijven bestaan, een nieuwe variant zal krijgen op het Noorse lidmaatschap van de Europese Economische Ruimte (EER), het Zwitserse vrijhandelspakket op maat met de EU of het Turkse lidmaatschap van de tolunie. Dat akkoord kan in de kleuren van de Union Jack worden aangekleed, maar het zal effectief betekenen dat de Britten een tweederangslid van de gemeenschappelijke markt worden, dat ze regels eerbiedigen waar ze geen zeg in hebben, dat ze geld in de schatkist van de EU blijven storten, dat de immigratie uit de EU minimaal beperkt wordt en dat ze wettelijk bindende arbitrageregelingen moeten aanvaarden waarin het Europees Hof van Justitie nog altijd een beduidende rol speelt. Zo’n akkoord zal waarschijnlijk door het parlement in Westminster worden goedgekeurd. Hoewel er geen Britse consensus over de Brexit bestaat (Mays uitspraak dat “het land zich verenigt”, is belachelijk) kan het een soort tussenpositie zijn op het lange spectrum tussen de extremen van blijven en vertrekken. Ik praatte onlangs met een Zwitserse student die zei dat hij best weet hoe afhankelijk Zwitserland van de EU is, maar toch geen toetreding wil: “Want ik heb nog altijd het gevoel dat wij onszelf besturen.” Het is een gevoel dat veel Britten terug willen, ook al weten ze met hun verstand dat formele soevereiniteit heel anders is dan effectieve macht. Zoals het nu gaat, zullen we waarschijnlijk iets in die zin krijgen. Maar het is niet onvermijdelijk. Daarom moeten de Britse Europeanen de krachten bundelen om, wanneer het halfbakken resultaat van de onderhandelingen aan het parlement wordt voorgelegd, te durven zeggen dat we daar niets mee opschieten. Waarom zouden we een tweederangslid worden, met veel nadelen en weinig duidelijke voordelen, als we gewoon een volwaardig lid kunnen blijven? Zoals niemand minder dan David Davis, de Brexit-minister zelf, enkele jaren geleden opmerkte: “Een democratie die zich niet kan bedenken, is geen democratie meer.”