Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Hij is nu aan het schrijven. Zeker weten”
Rudy Collier, ex-hoofdredacteur van De Morgen en Gazet van Antwerpen, neemt afscheid van zijn vriend en collega Hugo Camps
“Mijn lieve vriend, hoe gaat het?” Dat was de dagelijkse begroeting van Hugo Camps, om te melden dat zijn ‘stukje’ voor de krant klaar was. Ik lees nu dat hij, toen hij al op intensieve lag, zijn laptop had meegenomen. Het had me niet verbaasd als na zijn dood het klavier gewoon had verder getikt, onwetend dat Hugo op 79-jarige leeftijd dit tranendal heeft verlaten. Hugo is nu aan het schrijven, zeker weten. Al hoop ik dat ze daar voor hem oesters serveren in plaats van rijstpap. Een patrijsje mag ook. Schrijven was simpelweg zijn eigen hemel.
Begin deze eeuw, 2001, contacteerde ik Hugo met de vraag of hij voor de krant waar ik toen verantwoordelijk voor was een column wou schrijven. Daar had hij niet echt zin in. Dat veranderde toen hij hoorde dat het op pagina 1 zou terechtkomen.
Hij deed het niet voor het geld, dat hij nota bene graag uitgaf, daarvoor was die krant te armlastig. Hij zag het als zijn revanche op Vlaanderen, zo liet hij me achteraf verstaan. Hij verliet Vlaanderen nadat hij in 1986 als hoofdredacteur van Het Belang van Limburg moest opstappen na een vernietigend artikel in het toen nog machtige weekblad Humo over zijn ‘tirannieke grillen’. Allemaal anonieme bronnen, maar – zo liet hij me meermaals doorschemeren – hij wist heel goed wie dat waren. Maar ach, hij vond zichzelf geen goed hoofdredacteur. Hij had wel elke dag, waar ook en in welke staat hij zich bevond, zijn hoofdartikel geschreven. Geen dag gemist.
“In de hoop er iets mee te veranderen. Vergeet het”, zei hij later. Camps paste hoe dan ook niet in de klerikale en provinciale sfeer van de Limburgse krant toen. Hij was ook geen Limburger, was afkomstig uit Molenstede, een deelgemeente van Diest. Hij begon voor het Belang te werken als verslaggever voor het Midden-Oosten, Vietnam en Zuid-Amerika. Het waren andere tijden. Misschien stond Camps wel model voor hun latere slogan ‘Limburger, wereldburger’.
Over de top
Ikzelf heb altijd moeite gehad om Hugo Camps te zien midden revoluties en oorlogen. Laat staan ergens in de modder of in de jungle. Niet echt een missie voor iemand die het liefst met zijn ziel te koop liep. Daarna werd hij parlementair verslaggever en het was de tijd dat hoofdredacteurs sowieso uit politieke middens werden gerekruteerd. En Hugo Camps had de betere pen. Maar gaandeweg streek hij dusdanig de clerus, de katholieke politici èn de bisschop van Limburg tegen de haren dat zijn val onvermijdelijk was. Hij richtte zich daarna op Nederland en werd daar een gevierd columnist en bekend figuur op televisie.
Zijn terugkeer naar Vlaanderen bestond uit een column die afwisselend zou verschijnen met zijn absolute tegenpool, de helaas vorig jaar te vroeg overleden Antwerpse dichter-journalist Bernard Dewulf. Voor de lezers waren ze als The Stones en The Beatles. Weinigen hielden van beiden. Voor vele Vlamingen was Hugo Camps te barok in stijl, niet nuchter genoeg, te koketterend met zijn eigen innerlijk en zijn eigen taalvaardigheid. Want formuleren kon hij als geen ander.
Charmeur, eten en wijn
Camps was ongebreideld Camps. Soms erg kwistig met de wierookpot en overlopend van bewondering, soms pijnlijk snoeihard met de – wel altijd fijn geslepen – bijl er in. Altijd een beetje over de top, soms veel over de top. Dan belde ik hem wel eens met de vraag of hij die laatste twee zinnen niet zou schrappen. “Beste Hugo, die man heb je al neergebliksemd halverwege je column. Hij is al lang dood, hoor. Het heeft geen zin er nog verder op in te hakken.” Hij meesmuilde, maar deed het dan wel.
Ik wist dat dergelijke
interventies
me onvermijdelijk naar één van onze volgende rendez-vous zou leiden in Antwerpen. Meestal, zo niet altijd, in één van zijn geliefkoosde Antwerpse restaurants, zoals de ondertussen verdwenen grootheden Euterpia en Dock’s Café. Camps hield behalve van kranten en sigaretten, evenveel van eten en wijn, en nog meer van conversatie. Die avonden sleepten enigszins aan, want Hugo zat vol goede raadgevingen en voorstellen, die je dankbaar aanvaardde en waar je niks mee kon.
Niet zelden kwamen ook vrouwen spontaan naar onze tafel. Daar genoot hij telkens zichtbaar van. Dan kwam de charmeur meteen naar boven. Hij straalde dan plots een aandoenlijke nederige charme uit. Hij leek altijd meteen bereid hun voeten te kussen. In zijn leven moeten vele vrouwen uiteindelijk hun schoenen hebben uitgedaan. Hij schreef ook liever en met meer liefde over de vrouwen van politici en sporters dan over henzelf.
Die avonden op restaurant duurden een tijdje, tot hij wegzakte in gradaties van weltschmerz en het tijd was voor een taxi, richting Mechelsesteenweg waar hij toen woonde. Hem brengen was
Camps zou nooit een tram nemen en een fiets was alleen voor wielrenners bestemd…
Onze relatie verwaterde toen ik de krant verliet, Camps ging onverdroten verder. Na een tijdje verscheen zijn column zelfs elke dag en daarbovenop nog talloze interviews in kranten. Echte interviews waren het niet, het werden gesprekken die hij met brede streken van zijn penseel en naar eigen inzicht tot een soort van portret boetseerde. Camps werd in Vlaanderen overal opnieuw welkom, in kranten, weekbladen, radio en televisie. Hij verhuisde uiteindelijk naar Knokke, midden de beau monde waar hij vaak de spot mee had gedreven. Maar het leven, zijn leven vooral, had een fysieke tol geëist. Hij kreeg een hartaanval, vocht tegen een kwalijke darmziekte en verloor zo gaandeweg zijn joie de vivre. Hij laat een vrouw en twee dochters na. En veel ‘lieve vrienden.’
“Camps was ongebreideld Camps. Soms erg kwistig met de wierookpot en overlopend van bewondering, soms pijnlijk snoeihard met de – wel altijd fijn geslepen – bijl er in.”
done, not