Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Boudewijn De Groot
Boudewijn de Groot reflecteert over vervlogen tijden en relaties op nieuw album ‘Achter glas’ dat hij grotendeels in Antwerpen heeft geschreven
Over de eenzame fietser en de verdronken vlinder zingt hij niet langer. Ook voor lange tournees bedankt Boudewijn de Groot voortaan. “Maar een oude dag achter de sanseveria’s is nog geen optie”, verzekert de zeventigjarige zanger. Volgend jaar plant hij een plaat met Henny Vrienten van Doe Maar en George Kooymans van Golden Earring. Nu is er Achter glas, zijn eerste album in acht jaar. “Ik moet en wil dit blijven doen, maar ik ga mezelf niet forceren omdat er brood op de plank moet.”
Dat Boudewijn de Groot Achter glas in Antwerpen komt promoten, is geen toeval. Zijn nieuwste album, opgenomen met producer Jean Blaute en Vlaamse muzikanten, heeft het Nederlandse muziekmonument deels in de Sinjorenstad geschreven. “Een bevriend echtpaar heeft op het Zuid een prettig appartement met een mooi uitzicht over de daken. Daar kan ik me af en toe eenweekje terugtrekken. Dan word ik niet afgeleid door de dagelijkse beslommeringen”, legt De Groot uit. “Ik kom zeer vaak in Antwerpen. Al sinds 1965 is deze stad mijn uitvalsbasis als ik voor meer dan een paar dagen naar België kom.”
Kent u Ne kadee me haar oep z’n tanden, deAntwerpse parodie van Jimmy die De Strangers in 1974 hebben gemaakt?
Boudewijn de Groot: Ja. Er is mij daarvoor nooit om toestemming gevraagd, maar ze hebben er niks vervelends mee gedaan. Ik weet niet wat ‘een kadee’ is, maar een goeie parodie vind ik altijd leuk. Ze nemen hun zaak wel serieus. Dat is de enige manier om humor te bedrijven.
Op uw nieuwe plaat zingt u in Het regent in Antwerpen: “De stadwas ooit mijn paradijs… We dwaalden samen, Eva en ik… De groene glooiing van de lei, de koele stilte van de Schelde.” Zoete herinneringen?
Ja, aan het eind van de jaren zestig had ik een Vlaams liefje. Allebei hadden we net een relatie achter de rug. Ik had geen dak bovenmijn hoofd, zij ook niet. Samen zijn we door Vlaanderen gaan zwerven. Een tijdje hebben we hier in de stad gewoond. Dan dwaalden we zo’n beetje door hippie-Antwerpen. Vaak hingen we uit achter De Muze, op het Conscienceplein, in kroegen zoals het Pannenhuis.
In die tijdwerd er veel op de sjoelbak gespeeld. Al die hippies waren daar erg goed in, herinner ik me. Daar hingen we dan rond en blowden we onze jointjes. Stiekem natuurlijk, want de BOB lag op de loer. Het was op zich best een vrolijke tijd, hoe armoedig het bestaan verder ook was.
Heeft uw pad destijds ook dat van Pannenhuiseigenaar Louis de Vries gekruist?
Louis ken ik wel, ja. Hij was een belangrijke figuur in de Vlaamse popscene. Een zakelijke band hadden we niet. Hij spoorde mij wel aan om het in het Engels te proberen. Samen zijnwe nog naar Engeland gevlogen. Daar lag vast een grote markt voor mij. Ik had al vertalingen van Het Land van Maas en Waal en Verdronken vlinder. Louis nam me mee om me aan wat mensen voor te stellen. Dat is verder niks geworden, maar het was wel een leuke trip.
Achter glas mag dan een uitgesproken Belgisch album zijn, in Heemsteedse Dreef zingt uwel: “Ik hou van dat land, alwil ik er niet sterven. Het is het decor van de liederen die ik schreef, maar ik kan er nietwonen en zeker niet leven.” Vanwaar die gemengde gevoelens?
Die tekst wil niet zeggen dat ik het hier zo verschrikkelijk vind. Zoals ik niet in Amsterdam of Hollywood kan wonen en leven, zo geldt dat ook voor België. Dat ligt niet aan die plaatsen, wel aan mijn karakter dat gevoelig is voor vertrouwdheid. Iedere keer word ik weer teruggetrokken naar de plaats waar ik mij het meest thuis voel en dat is Zuid-Kennemerland, waar Heemstede en ook Haarlem liggen.
De hele plaat baadt in nostalgie, heimwee enweemoed. De aard van het beestje? Of moest dit er allemaal eens uit?
Het een sluit het ander niet uit, integendeel. Ik ben erg nostalgiegevoelig, zonder dat ik conservatief ben. Ik wil niet dat de maatschappij en de wereld blijven stilstaan, maar mijn persoonlijke verleden is me wel dierbaar. Ik vind het prettig om me daar af en toe in te koesteren. Om door de buurt te fietsen waar ik als kind speelde en weer even die jeugddromen en onbevangenheid te voelen. Dan begin ik ook weer spontaan liedjes uit die tijd te fluiten, om het gevoel nog even sterker te maken. Noem dat kinderachtig, maar het bevredigt wel mijn hang naar het verleden. Als iets zo sterk in je leeft, moet je daar op een bepaald moment iets mee doen. Deze plaat heeft niets therapeutisch. Ik moet niets van me afschrijven. Maar emotie is nu eenmaal een goede energiebron en basis om iets te scheppen.
In Ik ben een zoon getuigt u in grimmige bewoordingen over uw geboorte in een Japans interneringskamp in toenmalig Batavia, en over uw moeder die daar een jaar later is overleden. Is dat iets waarmee u komaf moest maken?
Wat er met mijn moeder in de oorlog is gebeurd, heeft geen traumatisch effect op mij gehad. Ik ben er nooit voor bij een psychiater geweest en heb daar ook geen behoefte aan. Als kind wist ik niet beter. In die zin heb ik mijn moeder nooit gemist omdat de vrouwen die mij opvoedden - eerst mijn tante, later mijn stiefmoeder - altijd het beste met mij hebben voorgehad. Ik heb nooit een vervelende jeugd gehad. Op een gegeven moment ging ik me toch afvragenwat voor iemand mijn moeder was en hoe het zou zijn geweest als ze niet was overleden. Dat heeft altijd wat gesluimerd. Het gevoel om iets met mijn verleden te doen, werd nog versterkt door de jaarlijkse herdenking van de oorlog in NederlandsIndië. Daar had ik al twee keer een voordracht rond mijn moeder gehouden en een lied gezongen. Zo zijn nog wat andere teksten ontstaan.
Achter glas is het eerste album dat u zonder de in 2002 overleden tekstdichter Lennaert Nijgh hebt gemaakt. Verklaart datwaarom deze liedjes uw meest persoonlijke zijn?
Omdat ik op mezelf was aangewezen, ging ik natuurlijk wat intensiever te rade bij dat waardoor ik word geëmotioneerd. Door het wegvallen van Lennaert ben ik noodgedwongen vaker voor de witte muur gaan zitten die symbool staat voor het wachten op inspiratie. Soms werkt dat frustrerend, maar op een gegeven moment komt er toch wel iets uit.
“Hoog op de barricades van wereldschokkend recht stond ik”, zingt u in Witte muur. Tegenwoordig klinken er nog maar weinig kritische protestsongs. Is de tijd niet rijp voor een nieuwWelterusten, meneer de president, waarmee u in 1966 de verantwoordelijken van de Vietnamoorlog viseerde?
Dat mij daar nog geregeld naar wordt gevraagd, betekent dat er wel gehoor voor zou zijn. Bij mij is er toch een zekere terughoudendheid. Moet ik als man van bijna 71 opnieuw met een Meneer de president komen? Dat zou toch slapper en minder effectief dan de eerste keer zijn. Indertijd kwam de hele wereld in opstand tegen het gezag, tegen maatschappelijk en sociaal onrecht en tegen politieke beslissingen die zonder veel inspraak van
het volk werden genomen. Dan gaan al gauw ook de liedjesschrijvers daar iets mee doen, aanvankelijk misschien nog in de naïeve hoop dat er daardoor daadwerkelijk iets verandert. Nu worden misstanden meteen zo groot aangepakt in de media dat je als liedjesschrijver steeds minder het nut van een protestlied inziet. Slechts incidenteel laat een singer-songwriter nog wel eens een vlammend protest horen.
Hugo Matthysen, Antwerps muzikant, schrijver en filosoof, heeft naar eigen zeggen “de navelstaarderij, het zelfbeklag en de kneuterigheid in Nederlandstalige liedjesteksten” de laatste tien jaar alleen maar zien toenemen. U? Ik ben doorgaans ook niet erg meer onder de indruk van teksten van Nederlandstalige liedjes. Hoewel, bijvoorbeeld Theo Nijland, Maarten van Roozendaal en Roosbeef hebben prachtige teksten die niets met kneuterigheid en navelstaarderij te maken hebben. Daarom pas je toch best op met dat soort algemeenheden.
U bent gastjurylid geweest in De beste singersongwriter van Nederland. Wat neemt u daarvan mee?
Niets. Omdat het omeen aflevering met protestliedjes ging, was ik wel benieuwd wat er aan talent bij nieuwe singersongwriters zat. Ik heb geen enkel lied gehoordwaaruitwoede of een felle oproep tot verandering spreekt. Er is een enorme vervlakking aan de gang. Op televisie en in de muziek wordt zo veel mogelijk gemaaktwat bij iemand anders succes heeft gehad. Dat werkt een hinderlijk soort nivellering in de hand waar je verder weinig mee opschiet. Dat moet maar eens flink worden opgestookt door een totale verandering van mentaliteit, ook bij het publiek. Vooralsnog ben ik bang dat het alleen maar verder vervlakt. Gelukkig is er nog een aantal zeer positieve uitzonderingen.
Hoe vaak heeft u het zich beklaagd dat uwcarrière zich tot het Nederlandstalig taalgebied beperkt? Nooit. Ik heb het even in Duitsland geprobeerd. Dat werd zo slecht gepromoot dat het compleet in het water viel. Engelse vertalingen van Verdronken vlinder en Het Land van Maas en Waal werden helemaal niet gepromoot. Daar zag ik verder ook het nut niet van in. Ik heb later wel eens gedacht; stel je voor dat ik met dit succes in Amerika of Engeland had gewoond, dan was ik een wereldster geweest. Maar dat heeft nooit tot jaloezie of depressies geleid.
Bij een Belgische televisieopname zag ik een keer hoe Ronny Mosuse samen met een meisje Verdronken vlinder zong, heel aandoenlijk. Op zo’n moment besefte ik dat dat lied een standard is geworden die bij het algemene Nederlandstalige repertoire hoort. Een soort eeuwigheidsbesef kreeg ik dan. Dat vond ik erg mooi en hartverwarmend. Voortaan gaan andere artiesten uw oudste hits
levend moe ten houden. Met de tournee
Vaarwel, misschien tot ziens heeft u vorig jaar de deur naar die liedjes dichtgetrokken. Waar ik precies de grens trek, weet ik nog niet. Ik zal in ieder geval niet meer avond na avond Jimmy, Verdronken vlinder, Het Land van Maas En Waal en Testament zingen. Na vijftig jaar heb ik het daar wel mee gehad. Dat wil niet zeggen dat ik niet meer ga toeren of dat ik geen oude liedjes meer zing. Alleen gaan dat dan minder bekende stukken zijn die ik naar mijn gevoel te weinig heb gezongen.
Op de vraag ‘Componeren of optreden?’ koos u onlangs voor het eerste. U hoeft niet zo nodig op een podium te staan? Nee, hoe leuk ik het vaak ook vind als ik met muzikanten aan het zingen ben voor een publiek. Ik kijk ook uit naar de optredens met George en Henny. Maar wat ik diep in mijn hart het leukst vind, is: een liedje schrijven, arrangeren en opnemen. Als dat is gelukt, krijg ik een narcistisch gevoel en is het voor mij eigenlijk klaar.
Uw ego vraagt niet om met applaus teworden gevoed? Toch niet met direct applaus. Natuurlijk wil ik dat anderen het ook horen als ik vind dat ik iets moois heb gemaakt, omdat die erken- ning mijn ego streelt maar vooral ook omdat ze er emotioneel iets mee kunnen. Ik geloof niet in mensen die zeggen dat kritiek ze niets doet. Onzin, als het je niets kan schelen, dan heeft het geen zin dat je iets uitbrengt.
Achter glas is uw eerste plaat in acht jaar. Waar prijkt muziek tegenwoordig op uw prioriteitenlijst? Behalve dat ik een drang heb om muziek en inmiddels ook teksten te schrijven en te zingen, is het mijn kostwinning. Ik moet dit blijven doen en wil het ook wel. Maar ik ga mezelf niet forceren omdat er brood op de plank moet. Ik heb genoeg periodes in mijn leven gehad dat de drang minderwas en de onzekerheid groot. In bittere armoede heb ik nooit geleefd maar ik heb wel periodes gekend dat ik het zeer zuinig aan moest doen. Ik wil dolgraag nog een plaat kunnen schrijven en op de manier van Achter glas opnemen. Niet over acht jaar, maar zo snel mogelijk. Ik hoop dus dat er op korte termijn weer een heleboel nieuwe liedjes komen. Dan kan ik opnieuw Jean Blaute bellen en zeggen: Jean, laten we weer wat doen!