Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Ongedoopte leerkrachten moeten zelfde kansen krijgen”
Moet een leerkracht gedoopt zijn om les te kunnen geven in het katholiek onderwijs? Die discussie werd deze week ingeleid door studenten van de Karel de Grote Hogeschool in Antwerpen.
In een open brief van ‘ studenten van de Karel de Grote Hogeschool met Antwerpse en Andere roots’ werd woensdag opgeroepen om in het katholiek onderwijs ook niet-gedoopte leerkrachten aan te nemen. In het secundair onderwijs is dat al langer gebruikelijk, maar in het lager onderwijs gebeurt dit nauwelijks, omdat de klasleerkracht er ook het vak rooms-katholieke godsdienst geeft. En een van de voorwaarden om dit vak te mogen geven is dat men gedoopt is.
In theorie kan een katholieke school ervoor kiezen om een niet-gedoopte klasleerkracht aan te stellen en het vak roomskatholieke godsdienst door een andere leerkracht te laten geven, maar in de praktijk wordt dit bijna nooit gedaan.
Hoewel katholieke scholen de grondwettelijke vrijheid hebben om hun eigen identiteit in de verf te zetten en hiertoe bijvoorbeeld rooms-katholieke godsdienst kunnen inrichten, mag deze vrijheid niet ten koste gaan van andere rechten en vrijheden, zoals de individuele godsdienstvrijheid, het recht op arbeid en het principe van non-discriminatie. Door het overwicht aan katholieke scholen in Vlaanderen en door de eis om gedoopt te zijn, komen deze rechten en vrijheden in het gedrang: wie niet gedoopt is, kan in het lager onderwijs vaak enkel aan de slag in het officiële net, dat beperkter is in omvang. Hierdoor zijn er de facto minder arbeidskansen voor niet-gedoopte leer- krachten. Niet-gelovige of levensbeschouwelijk onverschillige kandidaatleerkrachten laten zich daarom soms dopen op latere leeftijd. Voor hen is het doopsel vaak niet veel meer dan een ‘bad van de werkgelegenheid’. Voor andersgelovigen (moslims vormen hier de grootste groep) is een doopsel met het oog op werkzekerheid echter geen optie. Bovendien geldt er in zowat alle Vlaamse scholen de facto een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke tekens voor leerlingen en leerkrachten, wat volgens de
KdG-studenten eveneens nefast is voor toekomstige leerkrachten met een migratieachtergrond.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de witte middenklasse, die “vaak geen aansluiting vindt bij de huidige leerlingenpopulatie”, overheerst in het onderwijs. En dit terwijl de leerlingenpopulatie steeds gekleurder wordt. Deze kloof tussen witte leerkracht en gekleurde leerling zou volgens onderzoek ook “een van de grootste redenen” zijn van het huidige watervalsysteem in het onderwijs. De roep van de KdG-studenten klinkt dan ook luid en duidelijk: “We roepen beleidsverantwoordelijken op om potentieel talent alle kans te geven. Met je diploma op zak zou je, al of niet gekleurd, al of niet een hoofddeksel dragend en onafhankelijk van elke religie, een faire kans moeten krijgen om mee het verschil te maken.”
Tijd voor actie
Hoog tijd dus om in actie te schieten, zodat alle leerkrachten in opleiding gelijke kansen in het onderwijs krijgen. Hiertoe zou men in katholieke lagere scholen inderdaad kunnen kiezen voor een systeem waarin er, naast de vakleerkracht, ook een godsdienstleerkracht wordt aangeworven. De vraag is echter of deze oplossing wel volstaat. Niet alleen de leerkrachten, maar ook de leerlingen zijn immers vaak niet katholiek en ook dat strekt tot nadenken. Zouden katholieke scholen, met het oog op de diversiteit in het lerarenkorps én in de klas, niet beter kiezen voor optionele godsdienstlessen voor of na de schooluren? Op die manier wordt niet enkel het probleem van de ongedoopte leerkrachten omzeild, maar wordt ook, meer dan nu het geval is, tegemoetgekomen aan de vrijheid van godsdienst en onderwijs voor ouders en leerlingen.
Voorbeeldfunctie
Daarnaast moet ook worden nagedacht over het dragen van levensbeschouwelijke tekens op school, al ben ik hier minder geneigd de kaarten van de KdG-studenten te trekken. Door de voorbeeldfunctie die leerkrachten vervullen en met het oog op de godsdienst- en onderwijsvrijheid van ouders en leerlingen, mag de overheid beperkingen opleggen aan het uiten van godsdienst binnen een onderwijscontext, zeker in tijden van secularisering, diversiteit en radicalisering.
De vrijheid die confessionele scholen hebben om eigen levensbeschouwelijke accenten te leggen (wat zich onder meer kan uiten in het dragen van levensbeschouwelijke symbolen) is één ding. Maar de vrijheid die ouders en leerlingen hebben om een school te kiezen waarin ze niet met levensbeschouwelijke ideologieën geconfronteerd worden, moet ook gegarandeerd worden. Precies daarom is het begrijpelijk dat er van leerkrachten in het Gemeenschapsonderwijs (de grootste speler in het officiële net) een houding van neutraliteit wordt verwacht. Het vrijwaren van die vrijheid voor ouders en leerlingen blijkt in ons verzuilde onderwijsmodel echter geen gemakkelijke oefening te zijn.