Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Ik heb nog geen klappen gehad, maar het is een kwestie van tijd”
Yoann Offredo kreeg maandag klappen van een agressieve automobilist met een honkbalknuppel. Niemand in het peloton die ooit zoiets extreems heeft meegemaakt, niemand die er tegelijk van opkijkt. “Vroeger waren automobilisten respectvol”, zegt ervaringsdeskundige Iljo Keisse. “Tegenwoordig is het een sport om ons de pas af te snijden.” Wat Yoann Offredo maandag meemaakte is extreem, maar een belronde door het peloton leert dat elke renner zijn ‘horrorstories’ heeft. Een kort overzicht, dat net zo goed dubbel zo lang had kunnen zijn, opgetekend na twaalf telefoontjes: “In Brakel ben ik één keer echt moeten vluchten”, zegt Stijn Vandenbergh (AG2R). “Een automobilist vond dat ik in zijn weg reed en maakte mij op alle mogelijke manieren duidelijk dat hij maar één ding meer wilde doen: mij omver rijden.”
Jens Keukeleire: “Op het EK voor beloften in Hooglede moesten we in Oudenburg op de baan rijden want er was geen fietspad. Een automobilist kon dat niet hebben en begon
zich op
te winden. Even later kwamen we hem tegen aan een kruispunt. Die man stapte uit, liep naar zijn koffer en haalde er iets uit. Het was geen knuppel, maar wel een aanvalswapen bedoeld om ons te slaan. We hebben hem gelukkig kunnen losschud
den.”
Iljo Keisse had in 2015 minder geluk: “In een smal straatje kwam een auto recht op mij af. Omdat ik met een fiets kan rijden, kon ik net op tijd uitwijken. Maar dat was een straat waar kinderen speelden en een kind was altijd los onder die auto terechtgekomen. Om die reden draaide ik me om om verhaal te halen bij die man. Alleen had ik dus de verkeerde voor, precies zoals Offredo maandag de verkeerde is tegengekomen. Van zodra hij uitstapte, haalde hij uit. Gelukkig sloeg hij niet meer toen ik groggy op de grond lag.”
Fysiek geweld zoals bij Keisse, Offredo of ook nog Philippe Gilbert vorig jaar is gelukkig eerder uitzonderlijk. Renners getuigen wel massaal over verbaal geweld en verregaande intimidatie. “Dagelijkse kost”, zegt Wout van Aert. “Middelvingers, schelden, proberen om u van de baan te rijden.” Jan Bakelants verwoordt het zo: “Ik heb nog geen klappen gekregen, maar het is een kwestie van tijd.” Wat vaak terugkomt is dat de ver
draag- zaamheid ten aanzien van wielrenners sterk varieert van regio tot regio: Dries Devenyns voelt rondom woonplaats Kluisbergen, in het hart van de Vlaamse Ardennen, respect voor de wielrenner. Hij spreekt over “drie tot vier incidenten in een carrière van elf jaar.” Jens Keukeleire vindt het in en om Brugge ook nog wel meevallen en Guillaumme Van Keirsbulck, ploegmaat van Offredo, beaamt: “Yoann woont in Parijs, dat is gevaarlijker dan West-Vlaanderen.” Tim Wellens stelt dan weer vast dat hij “heel veilig” kan trainen in Sint-Truiden, maar ziet dat chauffeurs “een pak agressiever worden eens hij afzakt richting Charleroi.”
Wel een universele frustratie bij alle renners, los van hun woonplaats: het gebrek aan degelijke fietspaden in België. “Ik rijd overal in de wereld”, zegt Iljo Keisse, “Maar het is enkel in België dat de staat van de weg zo slecht is. Wij zijn een ontwikkelingsland op gebied van wegen en verkeer. Wanneer een straat heraangelegd wordt, doen ze enkel het wegdek en laten ze het fietspad in de oorspronkelijk staat. Want dat is zogezegd niet nodig. Pakken ze het toch aan, dan is het een hindernissenparcours waar je nog maximaal met 20 per uur over kan rijden.”
Precies daar ligt de kiem van veel van de incidenten met agressieve chauffeurs op training. Renners komen noodgedwongen in het territorium van de auto omdat het fietspad geen optie is. Niet omdat ze per se twee aan twee moeten rijden, wel omdat het oppervlak niet geschikt is om zelfs maar ‘los te rijden’. “Fietspaden zijn niet gemaakt om met 35 per uur over te rijden”, zegt Jan Bakelants. “Maar als je op de baan rijdt, is er altijd wel een automobilist die vindt dat hij voor politierechter moet spelen en je richting fietspad terug duwt. We zijn allemaal koersfanaten, maar het is wel te veel gevraagd als we eens een minuut achter een coureur moeten rijden.”
Oplossingen? Die liggen moeilijk. Alle gecontacteerde renners zoeken in de daluren zo veel mogelijk verkeersluwe wegen op, maar daar moet je ook nog altijd naar toe rijden natuurlijk. “Het is mijn beroep om snel te fietsen en ik moet daar ook op trainen”, zegt Iljo Keisse. “Ik moet twintig minuten rijden om uit het centrum van Gent te zijn. Op een kilometer moet je daar al snel vijf à zes keer alles dicht gooien. Vroeger waren automobilisten respectvol. Tegenwoordig lijkt het wel een sport om ons de pas af te snijden.”
Toch beseffen renners dat het niet alleen een verhaal is van de grote, boze automobilist. “We zullen het samen moeten doen” is een zinnetje dat heel vaak terugkomt. “Wij zijn zelf niet foutloos”, zegt Bert De Backer. “Renners die niet willen wachten op een groen licht omdat ze dan zogezegd niet goed trainen, dat kan natuurlijk ook niet. Soms moeten wij kunnen toegeven: ‘sorry, mijn fout.’ Maar automobilisten moeten nooit of te nimmer hun gelijk willen halen door ons van de sokken te rijden.”