Gazet van Antwerpen Stad en Rand
De coach die tennis haat
Novak Djokovic rekent op extopper Andre Agassi om van hem weer winnaar te maken
“Ik haat tennis.” Met die woorden begint de biografie van Andre Agassi (47). Dat doet de Amerikaan naar eigen zeggen nog altijd, maar desondanks is hij de man op wie Novak Djokovic rekent om van hem weer een meedogenloze killer te maken. Te beginnen op Roland Garros, vanaf zondag.
“Ik weet hoe je een groot tornooi moet winnen”, verzekert Novak Djokovic. Terecht uiteraard, met twaalf grandslamtitels op zijn palmares. Onder meer die van Roland Garros van vorig jaar, the missing link. Al is het ondertussen van begin januari geleden dat hij een titel pakte. Doha dan nog, een evenement van het laagste ATP-garnituur. Twaalf maanden geleden had de Servier op weg naar de Internationaux de France zowat àlles op zak gestoken en stond zijn teller op vijf, de Australian Open, Indian Wells en Miami inbegrepen.
Een speler op drift, die recent nog zijn hele staf bedankte voor vele jaren trouwe dienst. Het schokeffect moest hem weer naar het winnende pad leiden. Het leverde hem een halve finale op in Madrid en een (verloren) eindstrijd in Rome. De ultieme stap moet straks in Parijs gezet worden aan de hand van Andre Agassi, zijn nieuwe gelegenheidscoach. “Een man die ook weet wat het is om te winnen én te verliezen.” Zijn tweede supercoach, na Boris Becker, die hem al in december dag zegde bij gebrek aan bezieling bij zijn poulain.
Carreer Grand Slam
Het klopt alleszins dat Andre Agassi – na een mislukt huwelijk met actrice Brooke Shields ondertussen meer dan vijftien jaar getrouwd met de voormalige Duitse tennisster Steffi Graf en vader van twee kinderen – ruim inzage kreeg in beide zijden van de medaille. Vader Mike, van Armeense afkomst, bokste nog voor Iran op de Olympische Spelen, maar zoonlief deed het met succes op de tenniscourts. De Las Vegas Kid is nog altijd de enige die alle vier de grandslamtitels op zijn palmares heeft – de fameuze Career Grand Slam – naast de Mas- ters, de Davis Cup én olympisch goud in 1996. Uiteraard heeft hij ook zijn stek in de Hall of Fame.
Desondanks begint Agassi zijn autobiografie Open, die eind 2009 in de rekken lag, met de bekentenis dat hij het spelletje hartsgrondig haat. “Met een donkere en geheime passie. Dat heb ik altijd gedaan.” De schuld van zijn vader die hem op zijn derde een racket in de handjes stopte en een carrière uitstippelde die hem tegen heug en meug naar de absolute top loodste.
In oktober 1995 stond Agassi op de wereldranking voor het eerst op 1. Anderhalf jaar later was de vrije val echter ingezet. In november 1997 moest je hem al gaan zoeken op de 141e plaats. De Amerikaan was het beu en wilde doen wat hij zelf wilde. Vader moest opkrassen. Winnen interesseerde hem niet meer. “Ik
was blij dat ik verloor”, schrijft hij in zijn biografie over de halve finale op de Australian Open van 1996 tegen Michael Chang, suggererend dat hij die partij vrijwillig uit handen gaf. “Opzettelijk verliezen is niet gemakkelijk. Het publiek mag het niet merken en op een bepaalde manier doe je het zelf evenmin. Je geest laat het schieten, maar je lichaam blijft vechten.”
Met een pruik
Er valt nog wel meer te lezen in die biografie. Dat zijn wilde haardos van destijds eigenlijk een pruik was. Maar ook dat hij de drug Chrystal Meth gebruikte. In 1997 testte hij zelfs positief bij een dopingcontrole, maar de internationale federatie slikte zijn smoesje dat hij per ongeluk van een besmet drankje van een staflid had geproefd.
Wat is Novak Djokovic met dit alles gebaat? Ook al heet hij op drift, de Serviër staat nog altijd netjes op nummer twee in de ranking. Het is hem niet genoeg. Djoko wil weer winnen. Agassi kan hem de weg wijzen. Na twee rampseizoenen en een duik in het klassement koos de Amerikaan zélf voor het tennis. Het tweede luik van zijn carrière kon beginnen. Agassi, zonder pruik, zou nog vijf grandslamtitels pakken, weer nummer één worden en blijven spelen tot zijn 36e. Om nu voor het eerst – deeltijds – coach te worden. Ook al haat
hij tennis.