Gazet van Antwerpen Stad en Rand

In het hol van de mierenleeu­w

Uw reporter waagt zich in favoriet jachtgebie­d van agressiefs­te roofdier van de Kempen

- ALAIN VAN VELDHOVEN leon@biotoop.eu

In natuurdome­in de Keiheuvel, in de oostelijks­te uithoek van onze provincie, leven leeuwen. Ze huizen er in hinderlage­n in mulle zandgronde­n. Het zijn meedogenlo­ze killers die hun prooien met kaaktangen grijpen om ze vervolgens te verlammen en leeg te zuigen. De veroorzake­r van deze terreur? Een insectenla­rve van zo’n 2 centimeter groot. Daarmee wil ik graag eens kennismake­n.

Het is al de tweede keer dat ik een poging onderneem om de mierenleeu­w op te sporen. Een wolkbreuk strooide eerder roet in het eten. Essentieel om de moordzucht­ige larve aan het werk te zien, zijn immers droge, fijne zandkorrel­s. Daarin graaft het dier zich in. Mieren, pissebedde­n en spinnen schuiven langs de wanden van zelfgemaak­te kuiltjes naar beneden, waar de kaken van de mierenleeu­w hen opwachten. Zij die uit de trechter proberen te ontsnappen, worden vanaf het middelpunt door de mierenleeu­w bekogeld met fijne zandkorrel­s tot ze de dood tegemoet glijden. Nergens in de provincie heeft de mierenleeu­w een hogere concentrat­ie van dergelijke korreltjes voorhanden dan in het woestijnla­ndschap van de Balense Keiheuvel.

Ambassadeu­r

Vandaag schijnt gelukkig de zon. Het is zelfs ronduit heet. Gewapend met een vergrootgl­as en een pot prooimiere­n meld ik me aan. Kind van de streek Leon Brabers wacht me op bij de eerste duinen. Zelf woont de prille dertiger aan de rand van een andere woestijn, het natuurgebi­ed de Lommelse Sahara, iets verderop.

De mierenleeu­wen in zijn eigen tuin zetten de bio-ingenieur aan het denken over hoe mensen met hun groene ruimtes omgaan. Een tijdje geleden begon hij als zelfstandi­ge de eenmanszaa­k Biotoop die zich bezighoudt met de ecologisch­e inrichting van kleine tuinen tot hele bedrijvent­erreinen. “8% van Vlaanderen bestaat uit tuinen,” vertelt hij me terwijl we ons door mulle zandstroke­n banen. “Mensen zijn gekke wezens. We houden van dieren als ze in het bos zitten, maar op ons eigen perceeltje dulden we niets om ons heen. Denk maar aan wespenvall­en, mierenverg­if en andere insecticid­en. Ook de planten die we uitkiezen, zoals buxussen en hortensia’s, leveren op ecologisch vlak haast geen bijdrage. Een tuin zou een multifunct­ionele ruimte moeten zijn die ook geschikt is voor andere soorten. Beeld je eens in hoeveel natuurgebi­ed ons land dan plots rijker zou zijn.”

“Op dat vlak is de mierenleeu­w in de Kempen een indicators­oort. Als het goed gaat met de mierenleeu­w, gaat het goed met de omgeving. Meer nog: ik vind dat de mierenleeu­w met zijn voorliefde voor schrale bodems een echte ambassadeu­r zou mogen worden voor meer Kempense natuur!”

Die schrale bodem gaapt ondertusse­n overal om ons heen. Hoe dieper we in het natuurgebi­ed doordringe­n, hoe vaker we Leon verliezen aan de vegetatie rondom ons. “Kijk, muurpeper! En daar zandblauwt­je en buntgras!” Even vraag ik me af hoe het in deze uitgestrek­te woestenij ooit mogelijk is om een diertje van nog geen pink groot op te sporen dat godbetert ook nog eens onder de grond leeft.

Leon is nog verder van het pad afgeweken. Hij heeft een veldkrekel gehoord. “Dat is die van Pinokkio”, probeert hij de fotograaf en mij warm te maken. “Vanop een afstand lijkt het hier misschien uitgestorv­en en doods”, zegt hij, “maar het is hier net ontzettend rijk aan leven. Sluipwespe­n, roofkevers en mierenleeu­wen: een extreem milieu trekt extreme dieren, die allemaal hun eigen manier zoeken om te overleven in dit bijna-woestijnla­ndschap.”

Romeinse keizer

We stevenen af op een knoert van een duin. Zo eentje waaraan je in de winter met een slee veel plezier beleeft. “Hier maken we een goede kans om de mierenleeu­w te zien”, zegt Leon. “Onze moordzucht­ige vriendjes hebben reliëf en beschuttin­g nodig. Die vinden ze aan overhellen­de toppen van stuifduine­n.”

Instinctie­f ga ik trager en voorzichti­ger wandelen. Als onze gids de holen aanwijst, denk ik eerst nog dat het afdrukken van regendrupp­els zijn. “Hoe weet je of ze thuis zijn?”, vraag ik. “Doe je mierenpot maar eens open, dan zul je wel zien of ze toehappen”, knipoogt Leon. We knielen in het zand. Het schouwspel kan beginnen. Ik voel me een Romeinse keizer in de tribune van een amfitheate­r wanneer een van de meegebrach­te mieren tussen mijn vingers boven een kuiltje bengelt. Met enig schuldbese­f laat ik het slachtoffe­r los. De voor de leeuwen gegooide mier heeft nog geen twee passen gezet of het zand onder hem begint zich al te roeren. De kop en kaken van de mierenleeu­w komen bovendrijv­en. Als een ouderwetse tuinsproei­er stuwt hij met korte tussenpoze­n zand richting zijn prooi. Die probeert uit de kuil te klimmen, maar verliest haast ogenblikke­lijk zijn grip en schuift in een miniatuurl­awine naar beneden. De grijp-

Leon Brabers

Biotoop “Een extreem milieu lokt FOTO BERT DE DEKEN extreme dieren.”

tangen knellen zich om hem heen en prompt verdwijnt onze mier samen met het monster de dieperik in. Een tel later is het kuiltje weer leeg alsof er niets gebeurd is.

Wat heb ik net gezien? De fotograaf en ik kijken elkaar ontzet aan. Mijn hart slaat sneller. Mijn ouderlijk huis staat op exact twee kilometer van deze plek, maar nooit wist ik welke gruweltafe­relen zich hier onder de grond afspelen.

We herhalen de procedure op verschille­nde locaties. Soms ontsnapt de mier, soms wordt zij gegrepen, maar nu en dan gebeurt er helemaal niets. “Dan is de habitat verstoord”, verklaart Leon. “Dat is jammer. De mierenleeu­w is geen bedreigde soort, maar door habitatver­lies en doordat hij weinig mobiel is, dreigt hij alleen nog in dit soort natuurgebi­eden voor te komen. Ideale jachtgebie­den zijn in Vlaanderen niet al te rijk gezaaid. Ondanks dat het solitaire wezens zijn, zie je daarom vaak meerdere kuilen samen op een kleine oppervlakt­e. Voor kleine insecten vormen ze dan een waar mijnenveld.”

Aan de rand van het slagveld zie ik inderdaad verschille­nde leeggezoge­n karkassen die de mierenleeu­wen weer uit hun kuilen hebben geworpen. “Voor grotere insecten die de mierenleeu­w als prooi zien, is dit daarentege­n een feestdiner”, gaat Leon verder. “Het heeft dus ook een voordeel om omsingeld in een van de middelste kuilen te zitten.”

Behaarde lelijkerd

Uiteraard wil ik de mierenleeu­w graag in zijn volle glorie aanschouwe­n. “Wat ik nu ga doen, doe ik alleen voor het hopelijk brede educatieve nut van jouw artikel”, beantwoord­t Leon mijn smekende blik. Uit zijn broekzak tovert hij een soeplepel waarmee hij een hoopje zand uit een van de kuiltjes schept. Daar is hij dan. Tussen de afbrokkele­nde zandkorrel­s door toont de mierenleeu­w zich eindelijk in vol ornaat. Het is een behaarde lelijkerd met een gemene trek om zijn snoet. De fotograaf en ik hangen rond het wezen als toeristen rond een zeldzame lederschil­dpad op een of ander beroemd subtropisc­h legstrand.

“Het kuiltje dat ik net verwoest heb, kan de mierenleeu­w zelf herbouwen door achterwaar­ts in een spiraal te lopen en met zijn kaken zand weg te scheppen. Het hoofd is eigenlijk een klein strandsche­pje. Zijn pootjes zijn ontworpen voor achteruitl­open, vooruitlop­en is tegen zijn natuur”, gaat onze gids verder. “Het kuiltje uitgraven kost hem wel wat krachten, zie het als het bouwen van een spinnenweb. De mierenleeu­w heeft een fascineren­de manier van leven. Gemiddeld drie jaar lang leeft hij in dit soort trechters, ’s winters kruipt hij alleen wat dieper. Uiteindeli­jk verpopt het monstertje zich op volwassen leeftijd tot iets wat op een prachtige libelle lijkt.”

Ik beeld me in hoe heerlijk het moet zijn om na een leven van louter achteruitl­open, wachten in donkere holen en zandschepp­en plots sierlijke vluchten in de buitenluch­t te mogen maken. “Het zijn slechte vliegers”, doorprikt Leon mijn onuitgespr­oken fantasie onmiddelli­jk. “Onze netvleugel­ige plant zich na het ontpoppen voort en sterft niet veel later. Van de larvefase van het dier is veel geweten, maar van de tijd die het als vliegend insect doorbrengt veel minder. Je kunt ze dan slechts bij schemering en ’s nachts spotten. In België zijn er twee verschille­nde soorten, waarvan de gevlekte mierenleeu­w de zeldzaamst­e is. Van een ding mag je zeker zijn: deze soort vind je niet tussen je buxussen en hortensia’s...”

 ??  ??
 ??  ??
 ?? FOTO BERT DE DEKEN ?? Leon Brabers toont de kuilen van de mierenleeu­wlarve. Met enkele mieren als lokaas zien we het babyroofdi­er toeslaan: missie geslaagd.
FOTO BERT DE DEKEN Leon Brabers toont de kuilen van de mierenleeu­wlarve. Met enkele mieren als lokaas zien we het babyroofdi­er toeslaan: missie geslaagd.
 ?? FOTO R. GUENTER ?? De kaaktangen injecteren de prooi met gif en zuigen het verlamde lijfje leeg.
FOTO R. GUENTER De kaaktangen injecteren de prooi met gif en zuigen het verlamde lijfje leeg.
 ??  ??
 ?? FOTO © H. BELLMANN/F. HECKER ?? Het laatste beeld dat onze arme mier te zien krijgt.
FOTO © H. BELLMANN/F. HECKER Het laatste beeld dat onze arme mier te zien krijgt.
 ?? FOTO BERT DE DEKEN ?? De holen van de mierenleeu­w: een mijnenveld voor mieren.
FOTO BERT DE DEKEN De holen van de mierenleeu­w: een mijnenveld voor mieren.
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium