Gazet van Antwerpen Stad en Rand

“De grote Van Wijnendael­e? Die heeft mij mijn schoonste jaren afgepakt”

- WIM VOS

Het Atomium stond er nog niet. Eddy Merckx reed nog met een kinderfiet­sje. En de hoogbejaar­de man die le maillot jaune vandaag is, was nog een frisse dertiger. In die dagen, we zijn 1956, droeg Gilbert Desmet de gele trui. Twee ritten lang. 63 jaar later is hij de oudste nog levende Belgische geletruidr­ager. En nog altijd een man met een mening. “Ze hebben Karel Van Wijnendael­e bijna heilig verklaard. Wel, ik kan u andere dingen vertellen.”

Of hij nog een gele trui heeft? Even zien interview gaat de trui niet meer uit. we Gilbert Desmet verdwijnen. Vanuit een Hier, zegt Gilbert Desmet nog voor we ons kamertje achteraan in het appartemen­t in opnameappa­raatje kunnen bovenhalen, en het West-Vlaamse Lichtervel­de duikelt hij hij laat ons een foto zien. Links zien we een plastic tasje op. Er verschijnt een zorgvuldig Silvère Maes, de Tourwinnaa­r van 1939 en opgevouwen trui. Dat hij niet van tot Merckx de laatste Belg die Parijs zijde, maar nog van wol is, zegt de 88jarige winnend binnenreed. Rechts zien we iets man. En dat het toch wel straf is dat bekends: dezelfde trui van daarnet, om de motten er nog niet één gaatje in gebeten hetzelfde lijf. Alleen het gezicht is jonger. hebben, voegt zijn vrouw eraan toe. Hij “Ik was 25”, zegt Gilbert Desmet. “De Tour vraagt of we willen dat hij hem aandoet? werd nog met landenploe­gen gereden. “Voor de foto misschien?” Fluks gaan trui Sylvère Maes was nationaal ploegleide­r. en hemd uit. Alleen het onderhemdj­e blijft Maar hij had niks te zeggen – daar zal ik aan. Vrouwlief komt helpen. “Wol spant subiet iets meer over vertellen. Het was al altijd wat tegen.” Maar ruim zes decennia straf dat ik de Tourploeg gehaald had. Ik later past hij nog als gegoten. Desmet is er – stond eerst op de reservelij­st. Pas een week West-Vlaams is de hele ochtend de voertaal voor de Tour wist ik dat ik erbij was. Als – zichtbaar op. De rest van het knecht. De jongste van de

preus

domestique, hoop. Ik moest me vooral niks in mijn kop halen. Fred De Bruyne, Stan Ockers, Jan Adriaensen­s, dat waren de mannen. Mij lieten ze vooral in het ongewisse. Ik ben met de trein naar Parijs gegaan maar wist niet eens dat we onze eigen tubes moesten meebrengen.”

De Bruyne, Ockers, Sylvère Maes. De hele ochtend lang worden we meegenomen naar de gouden jaren van het wielrennen. De tijd van Faema en Groene Leeuw, van Rik 1 en Rik 2 – “en in mijn laatste jaren ook nog de jonge Merckx” – van Anquetil, Charly Gaul en Bahamontes. Aan Desmet zelf kan je het nochtans niet aflezen. Op zijn 88ste oogt hij opvallend kwiek.

“Ik ben altijd blijven fietsen”, legt hij uit. “Heb ook nog een marathon gelopen. 2 uur en 48 minuten. Beter dan Armstrong en Jalabert, die ook nog een marathon gelopen hebben. Tot vorig jaar reed ik nog met een elektrisch­e fiets. Dertig per uur en meer. Maar door die zware batterij ben ik vorig jaar gevallen. Knieschijf gebroken. Tegenwoord­ig wandel ik elke dag een kilometer of zes.”

Yvette Horner

Maar terug naar de mythische namen. Terug naar de Tour van 1956, waarin de jonge Desmet het geel pakt als hij in de derde rit op weg naar Rouen meeglipt in een grote ontsnappin­g.

“De dag voordien had ik al den tiende gereden”, zegt hij. “In Rouen hadden we een kwartier voorsprong op het peloton. Ik

“Stan Ockers, Rik Van Looy: ik heb dikwijls de spurt aangetrokk­en, maar nog geen merci kon ervan af. Waardering: nul. West-Vlomse boerkes, dat waren wij.” “Ik moest interviews geven. Wat ik niet kon. Vandaag spreken de coureurs allemaal Engels en Frans, ik sprak niks.” Gilbert Desmet

was de best geplaatste in de vlucht. Padovan, een Italiaan, won de rit. Ik was tweede. Maar ik had wel het geel.”

En ja, daar was hij preus op. Natuurlijk kunt ge het niet vergelijke­n, de Tour toen en de Tour vandaag. Desmet zal het wel een keer of zes zeggen. Maar één ding wil hij wel aanstippen.

“De Tour was toen al dé wedstrijd van het jaar. Ik was geen slechte coureur in België, maar toen ik mijn eerste Tour mocht rijden, schreven ze vijf keer meer over mij in de gazetten dan in al die jaren voordien. De klassieker­s, allemaal schoon, en die reed ik ook graag. Maar de Tour was mijn toppriorit­eit.”

Hoe groot de Tour was, merkt Gilbert Desmet die avond in Rouen.

“Ge staat daar op dat moment te weinig bij stil”, gaat hij verder. “Ik moest interviews geven. Wat ik niet kon. Vandaag spreken de coureurs allemaal Engels en Frans, ik sprak niks. Ik moest poseren met mijn gele trui. In mijn hotelkamer, op het podium, overal. En de trui zelf kreeg ik van Yvette Horner. Met een kus erbovenop. Kent ge die niet? Hornér.”

De klemtoon moet kennelijk op de laatste lettergree­p.

“Een ster in Frankrijk. Ze zat met haar accordeon boven op de auto van de Tour. Ge moet het maar eens opzoeken.”

Maar diezelfde avond krijgt Desmet ook te horen dat hij zich vooral geen illusies moest maken. De ploeg zou zijn gele trui niet verdedigen. Een dag later is hij hem alweer kwijt. Een kleine, volslagen onbekende renner uit een Franse regionale ploeg zal de Tour van 1956 uiteindeli­jk winnen. Hij glipt mee in twee monsteront­snappingen en niemand krijgt hem nog uit het geel. Roger Walkowiak – de meest verguisde aller Tourwinnaa­rs en een tragedie op zich. Desmet kan er anno 2019 nog altijd niet over uit.

“Ze lachten ermee, met Walkowiak. Die jongen kon nadien niks meer. Zelfs geen criterium uitrijden. Ik had er compassie mee. Maar hij had wel de Tour gewonnen.”

Vrede in de familie

Of hij er ooit spijt van heeft gehad? Die Tour van 1956 was een rare Tour met een nog raardere winnaar. Misschien dat hij anders… Desmet haalt de schouders op. Er is veel wat hij over de koers van de jaren ‘50 zou kunnen zeggen. Veel waar de mensen vandaag ook een verkeerd beeld over hebben. Dat zij maar wat aanmodderd­en, bijvoorbee­ld.

“Terwijl ik in januari toen ook al in het zuiden van Europa ging trainen. Drie weken met de ploeg naar het Gardameer. Elke dag een volledige toer rond het meer.” Of over het eten.

“Ja, ge had coureurs die ’s morgens biefstukke­n aten. Zo groot als een teljoor. Maar op zeventig kilometer van de meet zag je die verachtere­n. Ik heb dikwijls op honger gereden. Twee boterhamme­n ’s morgens, wat riz ’s middags, een beetje pap – karnemelk – en als ik vlees at, alleen van de lende van de koe. Het malste stuk. En nooit meer dan 150 gram. Ik was toen al met mijn voeding bezig.”

Maar één stereotype uit de zwart-wittijden van de koers kan Desmet niét tegensprek­en. De kuiperijen, het gekonkelfo­es, de combines, de dictatuur van de kopmannen. Hij zucht er eens diep bij.

“Weet je waar ik soms jaloers op ben? Vandaag wordt de kopman na de koers geïntervie­wd en het eerste wat hij doet, is zijn ploegmaats bedanken. Zeker als hij gewonnen heeft. Bij ons… Stan Ockers, Rik Van Looy: ik heb dikwijls de spurt aangetrokk­en, maar nog geen merci kon ervan af. Een domestique was een domestique. Waardering: nul. West-Vlomse boerkes, dat waren wij. Wreed.”

Nog liever dan hun knecht iets te gunnen, gingen ze in de slag met een tegenstand­er om hun eigen ploegmaat een loer te draaien, laat Desmet verstaan.

“Ik heb het dikwijls genoeg meegemaakt. Och, ik kan er over bluv’n klappen.”

Maar de venijnigst­e van allemaal was geen renner. Als iemand zijn carrière heeft dwarsgezet­en, zegt Desmet, dan Karel Van Wijnendael­e.

“De grote Van Wijnendael­e”, er klinkt ergernis in zijn stem. Van Wijnendael­e is de stichter van Sportwerel­d – tegenwoord­ig het sportkater­n van onze zusterkran­t Het

Nieuwsblad. Hij geldt als de stamvader van de Ronde van Vlaanderen. Maar bovenal is hij in het midden van de vorige eeuw de spil rond wie de hele Vlaamse koers draait. Renners, organisato­ren, ploegleide­rs, de wielerbond: allemaal eten ze uit zijn hand. Maar Gilbert Desmet en Van Wijnendael­e, dat botert niet. Dat zat zo, zegt Desmet en hij zet zich schrap aan de grote tafel in zijn Lichtervel­dse appartemen­t.

“In 1954 had Van Wijnendael­e mij een voorstel gedaan. Hij kon mij naar de Franse ploeg Alycon brengen. Waarom? Ik moet er geen tekening bij maken, zeker?”

Hij wrijft met zijn duim over zijn wijsvinger.

“Maar ik had dat geweigerd. Ik reed bij Groene Leeuw, die leverden aan de fietsenwin­kel van mijn nonkel in Roeselare, en voor de goede vrede in de familie bleef ik waar ik was.”

Hij zal het zich betreuren.

“Dat was een misser van mij. Van Wijnendael­e zou het mij de rest van zijn leven kwalijk nemen. Maar wij waren simpele werkmensen. Wij hadden er geen gedacht van dat Van Wijnendael­e zo machtig was.”

Genekt door yoghurt

Al in 1956 is Van Wijnendael­e de man die Sylvère Maes ordonneert dat ze dat geel van Desmet zeker niet moeten verdedigen. Maar in 1958, als het Atomium er wel staat en de Tour ter gelegenhei­d van Expo ’58 in Brussel start, maakt Van Wijnendael­e het nog bonter, zegt Desmet.

“Brankart was de kopman. De chouchou van Van Wijnendael­e. Maar na een week stond ik vierde. Ik, een domestique. Dat was niet de bedoeling. In de krant stond letterlijk: Sommige Belgen staan niet op de plaats waar zij thuishoren. Ge kunt wel weten wie dat geschreven had. In de Pyreneeën kreeg ik de opdracht altijd bij Brankart te blijven. Ik moest er nog maar naast rijden en hij ging al aan mijn trui hangen. Zo ging dat in die tijd. Maar na de tijdrit op de Ventoux stond ik nog altijd vierde. Van Wijnendael­e was woedend. Zolang ik leef, gaat Desmet

nooit meer naar de Tour, riep hij.” Desmet schudt meer dan zestig jaar later nog het hoofd. Hij heeft die Tour zelfs niet uitgereden. In de Alpen wordt hij van de sokken gereden door zijn eigen volgwagen. Er wordt gezegd dat Van Wijnendael­e de opdracht heeft gegeven – het lijkt wel de plot van een foute Duitse krimiserie. Maar anno 2019 lacht Desmet het allerminst weg.

“Ik denk echt dat het zo gegaan is”, zegt hij. “In ieder geval: Van Wijnendael­e heeft woord gehouden. 1959, 1960 en 1961: als coureur moesten dat mijn beste jaren zijn. Ik was in de kracht van mijn leven. Maar ik ben niet één keer naar de Tour gemogen. Schrijf dat maar in uw gazet: Uwe Van Wijnendael­e heeft mij mijn schoonste jaren afgepakt.”

De intrede van de merkenploe­gen zullen de Tourcarriè­re van Gilbert Desmet uiteindeli­jk redden. In 1962 mag hij met het Italiaanse Carpano naar Frankrijk: hij wordt prompt vierde in Parijs. En in 1963 had het nog mooier kunnen worden. Zeven jaar na zijn eerste geel pakt hij opnieuw de trui. En ditmaal voor liefst tien dagen. Ze zitten al in de slotweek als hij nog altijd aan de leiding rijdt.

“Ik zeg niet dat ik de Tour gewonnen zou hebben”, zegt hij er vandaag over. “Er kwam nog een tijdrit aan en daarin was Anquetil wellicht te sterk. Enfin, toch in Frankrijk. Van Steenberge­n heeft mij dat ooit gezegd: er reden zoveel motards rond Anquetil. Die reden desnoods met hem naar de overwinnin­g.”

Maar een tweede plaats in Parijs had er zeker ingezeten.

“Maar ik reed toen opnieuw voor een Belgische ploeg en het moest allemaal goedkoop zijn. Op een avond zat er niets anders op dan te eten in een bar-tabac. Yoghurt als dessert. Het schimmelha­ar heeft er wellicht centimeter­s dik opgestaan. De volgende dagen heeft bijna de hele ploeg opgegeven. Ook ik. Ziek, diarree. Zelfs al zou ik maar tweede geworden zijn, dat heeft mij een fortuin gekost.”

 ?? FOTO FOTO KURT ?? De oudste nog levende Belgische geletruidr­ager
FOTO FOTO KURT De oudste nog levende Belgische geletruidr­ager
 ?? FOTO FOTO KURT ??
FOTO FOTO KURT

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium