Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Amper halve dag geel geluk
’s Middags in de gele trui, voor het vallen van de avond alweer leider af
Hij had er wel in willen slapen. Vraag elke geletruidrager wat de trui voor hem betekent, en je krijgt net hetzelfde antwoord. Maar sommigen is zelfs dat niet gegund. Vijf renners veroverden de trui ’s middags en waren hem bij het vallen van de avond alweer kwijt. Willy Teirlinck (70) is een van hen. “Het heeft er ’s avonds in het hotel flink gestoven.”
“Blijkbaar was er min of meer een afspraak in het peloton dat Bic die dag mocht winnen. Iedereen wist dat, behalve ik.”
“Hinault was zo sterk. Bij een schouderklopje vreesde ik altijd voor een sleutelbeenbreuk. Gaf je hem een hand, dan was je je halve arm kwijt.”
“Van een prof in Parijs mocht ik nooit meer rapper dan 25 per uur rijden. Ik heb maanden met schrik op de fiets gezeten.” Willy Teirlinck
Zelf houdt Teirlinck het op anderhalf uur. Maar volgens de Nederlandse wielerjournalist Peter Ouwerkerk was het zelfs zolang niet. “Exact 57 minuten duurde de stop in Rotterdam”, schrijft hij in zijn vuistdikke boek De Tour in Holland. Nog geen vol uur. Maar voor Willy Teirlinck worden het 57 van de meest memorabele minuten uit zijn bestaan. Daar in Rotterdam grijpt hij in de vroege middag van 1 juli 1973 de gele trui. De Tour is een dag eerder gestart met een proloog in Scheveningen, Zoetemelk wint. Die eerste juli staan er twee ritten op stapel: in de voormiddag 84 kilometer richting Rotterdam, in de namiddag dik 137 kilometer van datzelfde Rotterdam naar Sint-Niklaas. Daartussen liggen ze: de gele minuten van Teirlinck. “Nee, echt lang heb ik er niet van kunnen genieten”, lacht hij anno 2019.
Teirlinck is veel. Eind jaren ‘80, begin jaren ‘90 is hij als ploegleider bij onder meer Histor en Collstrop de sportieve baas van kleppers als Etienne De Wilde, Adrie van der Poel, Stephen Roche en Hennie Kuiper. Later werkt hij bij de Kortrijkse Groeninge Spurters met de piepjonge Tom Boonen. Na de eeuwwisseling zorgt hij als schepen voor Lijst Dedecker voor een wielerpiste in Affligem. En vandaag is hij zelfs opnieuw Belgisch kampioen, bij de 70-plussers. Want, zowaar, hij koerst weer. “Wedstrijdjes van een kilometer of vijftig”, zegt hij.
Hij rijdt er met de fiets naartoe. Voor wedstrijden in Wallonië neemt hij de trein. “Ge gaat er uwe naft toch niet meer voor oprijden, zei mijn vrouw toen ik herbegon. Och, ik amuseer mij. Ook al springt mijn naam in het oog. Zelfs al is het maar voor de twaalfde plaats, dan nog hoor ik de elfde soms zeggen: Ik heb toch Teirlinck geklopt.”
Hij lacht. “Ze doen maar. Het is voor het plezier. Het prijzengeld is tegenwoordig voor de kleinkinderen. Soms tien euro, op een goede dag vijftien euro. Te verdelen onder drie. Nee, rijk zullen ze er niet van worden.”
Drievoudige kapstok
Maar daarover gaat dit verhaal niet. Dit verhaal gaat over de jonge renner Willy Teirlinck. Als tijdgenoot van Eddy Merckx, Roger De Vlaeminck, Lucien Van Impe en Walter Godefroot hoort hij in de jaren ‘70 van de vorige eeuw niet tot de absolute top. “Maar in het rijtje daar net achter had ik zeker mijn plaats.”
Zijn palmares is er tot vandaag getuige van. Met, zoals hij het zelf noemt, de drievoudige kapstok van zijn carrière.
“Eén: mijn drie Tourritten in 1972. Twee: mijn Belgische titel in 1975. En drie, daartussen: mijn gele trui.”
Die laatste komt er een jaar nadat de amper 23-jarige Teirlinck de Tour van zijn doorbraak had gekend. Hij was pas tweedejaarsprof, reed bij de Franse ploeg Sonolor en stapelde plots de ritzeges in de Tour op. Drie stuks en allemaal hadden ze hun eigen verhaal. In La Grande Motte leverde de eerste ritzege in vijf jaar voor zijn ploeg hem een bijzondere beloning op.
“Marie-Thérèse, mijn vrouw, was die dag naar de Tour gekomen en had nog geen hotelkamer. Wilde het lukken dat net die dag mijn kamergenoot had opgegeven. De grote baas was zo content dat hij mij en MarieThérèse prompt bij zich riep: Willy, voor u is de Tour geslaagd. Uw vrouw mag tot Parijs bij u
slapen. Wat ze ook gedaan heeft. Ge kunt wel denken hoe daar over geroddeld is.”
In Pontcharlier klopte hij de Deen Leif Mortensen van de grote Bic-ploeg. Met twee waren ze vanop 80 kilometer in de aanval getrokken.
Teirlinck: “Bic was het Quick.Step van die tijd en had nog geen rit gewonnen. ’s Ochtends had hun kopman Ocana opgegeven. Blijkbaar was er min of meer een afspraak in het peloton dat Bic die dag mocht winnen. Iedereen wist dat, behalve ik. De hele rit lang heeft hun ploegleider geboden opdat ik zou verliezen: 10.000 frank, 20.000 frank, 50.000, 100.000, op den duur ging het over 200.000 frank. Véél geld in die tijd. Maar gedeeld door mijn tien ploegmaats zou ik er maar 20.000 aan overhouden. Ik ben er niet op ingegaan. Bic was razend en mijn ploegmaats waren ook niet content.”
En op de wielerbaan van Vincennes in Parijs slaat Teirlinck zelfs een dubbelslag. Ritzege en eindzege in het klassement van de tussenspurten.
“Maar dat laatste had ik beter niet gewonnen”, weet hij. “Op twee en drie eindigden twee ploegmaats. Ik had al twee ritzeges, of ik de tussenspurten niet aan hen wilde laten, hadden ze mij gevraagd. Maar ik wilde het niet afgeven. Niet slim van mij. Uiteindelijk was dat maar een
zijgaai, een nevenprijs.”
En hij vervolgt: “Als ik een jaar later mijn gele trui maar een paar uur zou dragen, heeft dat er alles mee te maken.”
Koolmonoxide
Veel scheelt het nochtans niet of dit verhaal was nooit geschreven. Na zijn Franse succesraid in de zomer van 1972 rijdt Teirlinck in september Le Tour de la Nouvelle France in Canada. Terug thuis in hun huurhuis in Liedekerke wordt hij ’s nachts wakker.
“Ik voelde mij misselijk, stond op en struikelde. Jetlag, dacht ik. Maar ook mijn vrouw voelde zich onwel. Zij is uiteindelijk naar buiten gesukkeld. Haar ouders woonden honderd meter verderop en hebben direct de dokter gebeld. Bleek het om koolmonoxidevergiftiging te gaan. Ik heb veel geluk gehad.”
Toch zal Teirlinck nog maanden de gevolgen dragen. Bij de medische onderzoeken die volgen, ontstaat er twijfel over zijn hart.
“Van een prof in Parijs mocht ik nooit meer rapper dan 25 per uur rijden. Ge kunt u voorstellen, ik was beroepsrenner. Ik heb maanden met schrik op de fiets gezeten. Telkens ik mij pijn moest doen, blokkeerde ik mentaal. Uiteindelijk ben ik bij een Canadese sportdokter aan de Côte d’Azur beland. Hij deed alle mogelijke cardiogrammen en vond helemaal niks. Hetzelfde verhaal in de kliniek in Leuven. Net voor de zomer van 1973 hebben ze mij opnieuw onderzocht, van mijn tenen tot het haar dat ik toen nog had. Dat heeft de déclic gegeven. Maar intussen was wel heel mijn voorjaar om zeep en was daar al een nieuwe Tour.”
De Tour met de gele minuten dus. In de proloog wordt Teirlinck 44ste op 25 seconden van Zoetemelk.
“Maar Stab...” – zo noemt Teirlinck zijn ploegleider Stablinski.
“Stab dus had mij een jaar eerder al gezegd dat ik alles op die eerste rit in lijn moest zetten. Als ik het goed aanpakte, kon ik daar de gele trui pakken.”
En Stab krijgt gelijk. Teirlinck glipt mee in de goede vlucht, pakt onderweg dure bonusseconden en blijkt ook aan de meet de beste. Om klokslag 12.48u wint hij in Rotterdam de spurt van een groep van dertien renners. Al scheelde het, opnieuw, niet veel of dit verhaal was nooit geschreven.
“We kregen destijds vlak voor de Tour allemaal een nieuwe fiets. Die was nooit ingereden. Ondenkbaar vandaag. Vlak voor de sprint brak mijn bracket af. Normaal demarreerde ik altijd op dik een kilometer van de streep. Dat was mijn specialiteit. Nu kon ik niet meer demarreren. Ik heb dan maar de sprint aangetrokken voor mijn ploegmaat Mintkiewicz. Ik versnelde, bleef versnellen, en… er kwam niemand meer over. Ik had de gele trui.”
Nieuw onderhemdje
Wat hij zich nog herinnert van dat gele uur? Teirlinck trekt een twijfelachtig gezicht. Niet veel. Dat het zoveel anders was dan vandaag, zegt hij dan. “Alleen al het feit dat er twee ritten op één dag waren.”
Hij herinnert zich nog wel dat er eerst een Nederlander foutief tot nieuwe leider werd uitgeroepen, Gerard Vianen. “Hij heeft die trui weer moeten uittrekken.”
En ook dat hij nadien in een zottenkot belandde. “Iedereen wilde mij spreken.”
Maar verder? “Zoals je zegt: het was ocharme maar een uur. Ik heb wellicht een nieuw onderhemdje aangedaan. Misschien een andere broek. Of nieuw vet erin? Vervolgens hebben ze mijn rugnummer op die gele trui gespeld en dan zijn we weer vertrokken. Volgens mij heb ik alles op straat gedaan, in openlucht.” Dopingcontrole? “Geen idee.” Rusten? “Wanneer zou ik dat gedaan hebben?”
Eten? “Er stond wat fruit op een tafel. Maar daar hebben de journalisten meer van gegeten dan ik. Er was zelfs geen tijd om mijn fiets te herstellen. Ik ben weer vertrokken met mijn fiets van de Tour van het jaar voordien.”
Maar zo groot de euforie, zo groot de domper die volgt. Als Teirlinck om 13.45u, na 57 hectische minuten, weer vertrekt in Rotterdam, is de hoop nog groot.
“Het was fantastisch om met het geel België binnen te trekken”, vertelt hij over de rit richting SintNiklaas. “Nog altijd ben ik ervan overtuigd dat ik met dat parcours makkelijk acht tot tien dagen de gele trui had kunnen dragen. Maar mijn ploeg heeft mijn trui niet verdedigd. In Kruibeke is Vanspringel weggereden met de latere ritwinnaar Catieau. En mijn ploeg heeft niet gereageerd. Waarom? Fringale, beweerde er ene. Ze hadden tussen de ritten niet gegeten. Onzin: ze waren niet vergeten dat ik hen het eindklassement in de knelspurten een jaar eerder niet gegund had.
Potverdekke, hij heeft van het heel jaar geen prijs gereden en nu is hij daar weer. Het zal gene waar zijn. Het heeft er ’s avonds in het hotel flink gestoven. Maar ik was het geel intussen wel kwijt aan Vanspringel.”
Teirlincks Tourcarrière zal uiteindelijk stranden op tien deelnames, vijf ritzeges, het eindklassement in de knelspurten en één dochter. Tina wordt geboren in dezelfde Tour van 1973 – met de gele trui als cadeautje. Drie jaar later volgt zoon Tino. Teirlinck is dan net gehuldigd op het koninklijk paleis als ploegmaat van Tourwinnaar Van Impe. Nog twee jaar later zal Teirlinck als enige Belg aan de zijde van Hinault fietsen bij diens eerste Tourzege. Wat weer een ander verhaal is, zegt hij. En dat we daar maar eens voor moeten terugkomen.
“Maar laat ik dit al zeggen. Ik was altijd blij om bij Hinault te slapen. Dan moest je hem ’s morgens geen hand geven. Hinault was zo sterk. Bij een schouderklopje vreesde ik altijd voor een sleutelbeenbreuk. Gaf je hem een hand, dan was je je halve arm kwijt.”