Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Luizen als bondgenoot
Als alles meezit, openen de scholen maandag opnieuw de poorten. Heel wat leerlingen zullen waarschijnlijk blij zijn om hun klasgenoten - met name dat onmogelijk aanspreekbare knappe meisje op de bank aan de linkerkant - terug te zien, anderen zullen dan weer bedroefd zijn dat hun ‘technisch-gezien-geen-bonusvakantie’ tot een einde is gekomen. Ik zou waarschijnlijk tot die laatste categorie behoren want ik ben eigenlijk nooit een grote fan van de leerplicht geweest.
Zo beleefde ik een van mijn gelukkigste momenten op de lagere school (SILO 1 in de Louizastraat, nu Via Louiza) na een jaarlijkse ‘luizenonderzoek’. Klas na klas werd naar een lokaaltje gemarcheerd, waar een norse verpleegster de haardos van elk kindje aan een bijzonder grondige inspectie onderwierp.
Toen het mijn beurt was, luidde het oordeel even snel als onverbiddelijk: “LUIZEN!”. Die hoofdletters zijn voor één keer niet misplaatst want de medische dragonder van het Stedelijk Onderwijs had haar verdict zo luid geroepen dat toen ik uit het lokaal stapte, mijn klasgenootjes in de wachtrij al volop bezig waren met social distancing.
Ik werd meteen naar huis gestuurd. Dat achter me frases werden gefluisterd zoals vieze luizenbol of typisch voor een
Hollander (dat laatste kwam, denk ik, van een leraar), kon me hoegenaamd niks schelen. Want in mijn knuistjes bevond zich een officieel document dat niet alleen vermeldde dat ik naar de dokter moest voor nader onderzoek, maar ook dat ik minstens een week moest thuisblijven.
Onze huisarts bevestigde het oordeel van de verpleegster en zo zat ik een week lang op ‘t Zuid in lockdown, omringd door al mijn speelgoed en een stapel strips. Arme ik. Het enige minpunt was de antiluizenshampoo, want die stonk verschrikkelijk. En dan bleek het middeltje niet eens echt te werken, want een week later constateerde de dokter dat ik nog altijd luizen had. En dus moest ik nog een weekje thuis blijven. Ik had de beestjes geknuffeld, mocht dat mogelijk zijn geweest. Nadat de huisarts tijdens een derde bezoek iets grondiger naar mijn kopke had gekeken, kuchte hij even en zei: “Mevrouw, uw zoon heeft toch geen luizen. Noch teken. Het zijn, euh, huidschilfers.” De man richtte zich vervolgens tot mij en zei me ernstig dat hij het spijtig vond dat ik nu pas terug naar school kon. “Dat is inderdaad heel jammer,” antwoordde ik al even plechtig.