Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Stadslawaai
Het is voorbij. De wonderlijke stilte die Antwerpen de voorbije weken op haar mooist toonde, heeft weer plaats geruimd voor het geluid van slijpschijven, drilboren en ronkende betonmolens. Van de ene dag op de andere lijkt de hele stad een bouwwerf. Er worden volop straten opengegooid, tuinen heraangelegd en werven opgestart. Op de Meir en de De Keyserlei lopen mensen weer kriskras door elkaar omdat er te weinig pijlen op de grond geschilderd zijn. Wég is de luxe de kleine ring te kunnen oversteken zonder eerst links of rechts te moeten kijken. En de chauffeurs toeteren weer even ongeduldig als vroeger wanneer iemand niet snel genoeg gezien heeft dat het licht op groen is gesprongen.
De opflakkering van hoffelijkheid die de voorbije maanden schoorvoetend intrede had gedaan werd de voorbije dagen weer net zo fors weggevaagd. De voorbije maanden leek het of Antwerpen – een plek met een chronische tic nerveux, zoals elke grootstad – even op adem was gekomen. Als een marathonloper die uitpuft nadat hij met een laatste krachtinspanning de finish heeft gehaald. Hier en daar las ik dat Antwerpen een spookstad was geworden. Zo zag ik het niet. Het voelde als iets unieks aan, als een buitenkans om de plek waar je al zolang woont beter te leren kennen. Om zélf ook even adem te halen. Wat was het heerlijk om door die verstilde straten te wandelen en de rust in je op te nemen als was het een geneesmiddel. Goed: af en toe werd de stilte onderbroken door de sirene van een ziekenwagen – ai, wéér een – maar voor de rest ademde de binnenstad de drukte uit van de Brilschans op een dinsdagnamiddag.
Hoewel het nieuwe normaal voorlopig nog niet het oude normaal is, lijkt het allemaal al bijna een vervaagde herinnering. De dagen na de eerste versoepeling ruisde de ring al een beetje. Maar sinds een dag of vier brult het verkeer weer als vanouds, en hebben zelfs de files hun comeback gemaakt. De penetrante stank van benzine en verbrand rubber boort zich weer je neus in telkens je de Zurenborgbrug oversteekt. Het kabaal overstemt het vrolijk kwetterende geluid van de vogels die fluitend warmere dagen aankondigen. Zelfs de kerkklokken luiden niet meer om acht uur ’s avonds, het moment dat mensen buiten komen om de zorgverleners een hart onder de riem te steken. Nog even en ook het applaus zal overstemd worden door de waan van de dag. En daarmee wellicht ook het gevoel van solidariteit dat daar – al was het maar een paar minuten – bij hoorde. Misschien komt het omdat ik sinds half maart zo gewend was geraakt aan die allenige manier van leven, maar het geluid van de stad komt nu dubbel zo hard binnen. Voorlopig hou ik me dus toch nog maar wat schuil in mijn kleine bubbel. Ver van de wachtende rijen aan de ingang van de Action, waar ik sowieso niets verloren heb. Straks toch maar weer een wandeling naar het park. Al zal dat voor het eerst sinds lang weer met een hoofdtelefoon op de oren zijn die het stadslawaai buiten houdt.