Gazet van Antwerpen Stad en Rand
De vliegende Hollander
Woensdag werd het rood-witte lint, dat sinds de lockdown rond de Antwerpse speeltuinen hing, verwijderd. Aangezien het openen van kleine buurtspeeltuinen vorige week met horten en stoten verliep – zo moest die op het Krugerplein in Borgerhout na een heuse bestorming dezelfde dag alweer worden afgesloten – is het nog afwachten of dat een succes zal zijn.
Het is tenslotte niet meer dan normaal dat kindjes na twee maanden letterlijk staan te springen om opnieuw op de wip, schommels en schuifaf te kruipen en tijdens het ravotten het niet zo nauw nemen met social distancing. En of de ouders, die al even content zijn dat ze hun kroost nog eens kunnen uitlaten, nauwlettend zullen toezien op de regels (maximaal twintig kindjes tegelijk in de speeltuin en niemand mag – vreemd genoeg – ouder zijn dan 12), is ook nog maar de vraag. Het wordt zelfs een tikje wereldvreemd wanneer de stad “met aandrang” vraagt om de speeltijd te beperken en rechtsomkeer te maken als het bij aankomst te druk blijkt in de speeltuin. Ik hoor de ouders het al tegen hun kindjes zeggen: “Sorry Matisse / Mike / Mohammed, de speeltuin zit vol. Maar de wandeling was op zich al fijn, hé?”
Een speeltuin is anno 2020 (als we het coronavirus even wegdenken) trouwens veel veiliger dan in mijn jonge jaren. Gaande van speeltuigen die aan elfendertig door de EU uitgevaardigde regels moeten voldoen tot een zachte, lichtjes verende ondergrond onder de schommels.
Maar toen Mischa nog een Mischaatje was, bestond dat allemaal niet. Toen lag onder de (vaak roestige) schommels gewoon beton. Een van die schommeltuigen was trouwens de perfect genaamde ‘vliegende Hollander’. Want daarmee kon je net niet overkop gaan, je kon er wel moeiteloos afgeslingerd worden. Het was dan ook bijna verplicht om een bezoek aan de speeltuin in het Nachtegalenpark af te ronden met een schaafwond en/of lichte hersenschudding.
Mijn ouders hielden, vanop het terras en met een pintje binnen handbereik, veeleer nonchalant toezicht. En als ik uiteindelijk bloedend en/of waggelend aan de ouderlijke tafel arriveerde, kreeg ik een ijsje. Twee bolletjes (vanille en aardbei) en een koekje dat naar karton smaakte.
Those were the days.