Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Er zit toekomst in collectief wonen”
Architect en medeoprichter van het Antwerpse bureau Collectief Noord Erik Wieërs wordt op 17 augustus de nieuwe Vlaamse Bouwmeester. Wieërs woont zelf met twee andere huishoudens samen in een cohousingproject in de Lange Beeldekensstraat in AntwerpenNoord. Meer collectief wonen is volgens hem de toekomst.
Wat houdt de taak van een Vlaamse Bouwmeester precies in?
Erik Wieërs: Een bouwmeester zorgt ervoor dat de gebouwen die de Vlaamse overheid of de lokale overheden en besturen bouwen van goede kwaliteit zijn. Alle ministers en lokale bestuurders kunnen een beroep doen op de bouwmeester en zijn team. Het mandaat bestaat al twintig jaar. In de loop van die tijd zijn al heel wat handige instrumenten ontwikkeld om dat op een goede manier aan te pakken, zoals wedstrijdformules waar architectenbureaus zich voor een nieuw bouwproject op kunnen inschrijven.
U zegt daarvoor uw job als docent architectonisch ontwerpen bij de Universiteit Antwerpen en uw functie bij Collectief Noord op. Was dat een moeilijke beslissing?
Architectuur heeft me uiteraard altijd geïnteresseerd. Maar het is vooral de verhouding tussen architectuur en de maatschappelijke relevantie daarvan die ik interessant vind en daar kan ik nu ten volle mee bezig zijn. Als een dorp bijvoorbeeld een nieuwe bibliotheek wil openen, moet je niet alleen nadenken waar die kan komen, je moet ook bedenken of je daar een nieuw gebouw voor moet optrekken of het kunt verwerken in het bestaande patrimonium. Je moet je ook afvragen hoe die bibliotheek na de openingsuren nog een publieke functie kan vervullen en of er bijvoorbeeld nood is aan een grote gemeenschappelijke tuin op die plaats. Ook de participatie van de burger wordt almaar belangrijker.
Een gemeenschappelijk tuin, zegt u. U deelt zelf ook een woning met twee gezinnen en pleit voor meer collectief wonen. Is de Vlaming daar klaar voor?
Er zit absoluut toekomst in collectief wonen. We kennen in Vlaanderen nog bijna alleen maar het concept van een huis of een appartement, terwijl er veel meer woonmodellen zijn. Zowel in steden als in dorpen kan collectief wonen oplossingen bieden. Je hebt nog altijd je eigen plek, maar je deelt logische zaken zoals een grotere tuin, maar ook een verwarmingsinstallatie, een elektrische deelwagen misschien of zelfs een brandverzekering. Onbekend is onbemind. Ik denk dat de Vlaming veel meer klaar is voor collectief wonen dan dat hij zelf denkt.
Staan andere landen daarin al verder dan wij?
In Duitssprekende landen zoals Oostenrijk, Duitsland en Zwitserland worden nu al vaak wooncoöperatieven opgezet door burgers die samen een bouwgrond aankopen en daar gezamenlijk iets bouwen. Iedereen heeft dan een aandeel in het geheel, dat is voordeliger dan het in handen van een private investeerder te geven. In Vlaanderen moeten we op dat vlak nog evolueren. Hier is het bijvoorbeeld juridisch heel moeilijk om met een groep mensen samen iets aan te kopen. Er kan maar één iemand een akte ondertekenen of je moet een vzw oprichten. Er is dus ook nog wat wetgevend werk aan de winkel.
Hoe is het gesteld met ons Vlaams patrimonium? Moeten we veel gaan afbreken of pleit u er eerder voor om panden te herbestemmen?
Vroeger hadden we de neiging om oude appartementsgebouwen plat te gooien. Vandaag denken we meer na over de maatschappelijke kost daarvan. Zo’n afbraak produceert heel veel afval. Het is daarom vaak interessanter om een gebouw volledig te strippen en de structuur te laten staan, om zo het gebouw een nieuwe invulling te geven. Bij nieuwbouw moeten we meer gaan nadenken over de duurzaamheid. We moeten gebouwen optrekken als intelligente casco zodat er op termijn nog andere dingen mee kunnen gebeuren. Vandaag worden rusthuizen afgebroken omdat ze niet meer voldoen aan de norm. Je kunt bij nieuwe gebouwen beter kijken hoe dat gebouw ook voor een andere functie nog zou kunnen dienen. Pakhuizen zijn daar eigenlijk een goed voorbeeld van. Dat zijn oude stevige panden met grote ruimtes waarmee je nog heel veel kanten op kunt.
Onze steden worden almaar dichter bevolkt en de prijzen op de huizenmarkt worden er niet minder op. Ook daar staan we voor een uitdaging.
Ik denk dat we nog dichter kunnen gaan wonen, maar dan op een andere manier. Het Groen Kwartier is daar een voorbeeld van. Er wonen meer mensen, maar er is ook nog veel groen en het ligt dicht bij het station. Zo kun je een plek dichtbevolkter maken en toch aan leefkwaliteit winnen.
Op plaatsen zoals Merksem is ook veel mogelijk. Daar staan voornamelijk rijhuizen waar vroeger grote gezinnen in woonden, maar die nu soms bewoond zijn door één oudere vrouw of een koppel. Je kunt één kant van het district denser maken door bijvoorbeeld van de rijhuizen panden te maken waar bewoners collectief kunnen wonen of ruimtes kunnen delen. Aan de andere kant van het district is er dan meer ruimte om een groot park te maken. Als je een stad nog denser wil maken, moeten andere factoren daar ook op voorzien zijn. We kunnen wel allemaal dichter bij het station gaan wonen, maar dan moeten daar ook voldoende treinen zijn die regelmatig rijden. Maar dat is weer een andere discussie.