Gazet van Antwerpen Stad en Rand
“Wij beseffen niet half hoe manhaftig de Belgen waren”
“Het is eens iets anders dan op zondag naar het voetbal gaan kijken”, merkt Ann Deprez (51) nuchter op. Ze groeide op in de buurt van het fort van Brasschaat, maar het is pas sinds ze Marco Gerrits (51) uit Oelegem leerde kennen, dat ze zich in de geschiedenis van die tweede Antwerpse fortengordel begon te interesseren. Het koppel verhuisde zelfs speciaal naar Gierle (Lille), waar er plaats is voor hun paarden, want de dochters van Marco beelden cavaleristen uit. “We beseffen niet half hoe manhaftig de Belgen zich in de Eerste Wereldoorlog gedragen hebben.”
Er trekt een onweer over de regio als we in het kamp arriveren dat Marco en Ann voor de gelegenheid in hun wei achter hun huis hebben opgesteld. Bliksemschichten schieten naar beneden. Onze fotograaf is iets later, want de Kennedytunnel in Antwerpen staat blank. De paarden Unia en Boy staan helemaal opgetuigd met een regenhoes over hun zadel aan een paal, maar ze verroeren geen vin bij de donderslagen. “Ze zijn bomproof”, vertelt Marco. “Zelfs kanonproof.” Dochters Jaimie (21) en Yoni (19) geven de dieren speciale schriktraining. Jaimie galoppeert moeiteloos met een lange bamboelans in haar ene hand, waar een tricolore vaantje van België aanhangt om de troepen aan te vuren bij het chargeren. Maar ook om de tegenstander neer te stoten, want aan het uiteinde zit een scherpe punt.
Loopgravenvoet
De buienradar kondigt een opklaring aan binnen een halfuur. Dat geeft ons tijd voor een inleiding onder het afdak. Bovendien zijn die helse weersomstandigheden goed voor het inlevingsvermogen, want onze Belgische soldaten in de Eerste Wereldoorlog kregen het nog veel harder te verduren.
“46.000 Belgische soldaten sneuvelden in de Eerste Wereldoorlog”, vertelt Wim Huybrechts (64), gids in het Fort van Liezele. “Je kan die hoge tol in drie grote stukken delen. Ongeveer een op de drie sneuvelde tijdens het beginoffensief en nog eens een op de drie in het eindoffensief. De anderen stierven in de vier jaar durende loopgravenoorlog. Niet alleen aan oorlogsverwondingen, maar ook heel veel aan ziektes en ontberingen. Een van de meest voorkomende ziektes was loopgravenvoet. Dat is als je voet begint te rotten, door altijd in de koude en natte loopgraven te staan.”
“Het is een beetje zoals rotkreupel bij een schaap of rotstraal bij een paard”, voegt de dame naast Wim er plastisch aan toe. Kunnen wij ons als 21ste-eeuwer inbeelden wat die soldaten dik honderd jaar geleden hebben doorstaan? “Moeilijk”, zegt Wim, die zelf begenadigd is met een mooie Leopold Ii-baard, terwijl andere leden van hun re-enactmentgroep een opvallende krulsnor hebben. Bij de kneveldragers blijkt die moustache een bewuste keuze in functie van de hobby, maar bij Wim gaat het gewoon om een coronabaard.
De militairen die hier vandaag samen op kamp zijn, blijken allemaal vrienden van het Fort van Liezele, dat tegenwoordig een levend museum is. Voorlopig is het nog een tijdje gesloten voor restauratie. Ze wonen allemaal in de rand rond Antwerpen, en zijn vaak getriggerd geraakt door de aanwezigheid van een fort in hun eigen omgeving. Hun gekleurde uniformen lijken niet op het clichébeeld van een soldaat uit de Eerste Wereldoorlog. “In het begin droegen ze gekleurde uniformen, maar naarmate de oorlog vorderde is het Belgisch leger overgeschakeld op kaki. De wapens werden nauwkeuriger. Terwijl het vroeger in de kruitdampen juist goed was om herkenbaar te zijn op een slagveld, werd dat dan een nadeel.”
Er is een groot verschil in de uniformen. Er zijn de jongens met vestingsuniformen. Maar Marco draagt bijvoorbeeld een gidsenuniform van de koninklijke garde. “Ik ben altijd gepassioneerd geweest door het leger. Zelf heb ik nog één jaar verplichte leger
dienst gedaan. Ik ben begonnen met de Amerikaanse burgeroorlog, ook te paard. We speelden zowel Zuiderlingen als Noorderlingen, anders waren we met te weinig voor een veldslag. Toen ik de mannen van het Fort van Liezele leerde kennen, ben ik overgeschakeld op de Eerste Wereldoorlog, die nog veel boeiender bleek dan ik eerst dacht.”
Slag der Zilveren Helmen
Voor Wim is het re-enactment een ode aan de rol van de manhaftige Belgen en ter promotie van de forten. “Toen Duitsland op 3 augustus 1914 de oorlog verklaarde aan de Fransen, dachten de Duitsers dat ze zomaar effe zonder weerstand over het neutrale Belgisch grondgebied konden marcheren. Maar het begon al in Luik, waar de Duitsers pas na het inzetten van hun Dikke Bertha het fort van Loncin konden innemen. Welke Belg kent er nog de Slag bij Halen of de Slag der Zilveren Helmen van 12 augustus 1914, door historici beschouwd als de laatste grote cavaleriecharge met de blanke sabel in West-europa? Tijdens die slag sneuvelden 160 Belgen. De Duitse en Belgische cavalerietroepen verloren meer dan vierhonderd paarden. Aan de andere kant sneuvelden 140 Duitsers.” Hoewel er soms lacherig wordt gedaan over de rol van de Antwerpse forten – de tweede fortengordel was nog niet af toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak – is die volgens de re-enacters cruciaal geweest om de vijand op te houden en te verzwakken zodat de geallieerden zich konden organiseren.
“Veel Belgen en zelfs Engelsen denken dat de oorlog pas begon
is aan de Ijzer. Na de onafhankelijkheid van België in 1830 kreeg het land een strikte neutraliteit opgelegd. Eerst werd de Grote Omwalling met acht bakstenen forten gebouwd. In 1906 besliste de Belgische regering om de vesting Antwerpen uit te breiden met een tweede vooruitgeschoven fortengordel in een wijde boog om de stad: van Haasdonk over Lier tot Brasschaat en Stabroek. In 1913 was de bouw voltooid en begon men met de bewapening. Maar die was slechts gedeeltelijk voltooid bij de Duitse inval in 1914.”
Kanonnenvlees
Een studie van de Ugent, in opdracht van de provincie Antwerpen, ontdekte dat er op en tussen de forten op verschillende plaatsen nog loopgraven aanwezig zijn. “Uiteindelijk moesten de Duitsers meer troepen inzetten om de vesting Antwerpen in te nemen. Mogelijk hebben de Antwerpse fortengordels meegeholpen aan het vastlopen van het Duitse offensief tegen Frankrijk en de stellingenoorlog in de Westhoek en Noord-frankrijk.” Hoewel ze geen historische figuren uitbeelden die echt geleefd hebben, zit er qua leeftijd een logica in de militaire keuzes. Edelbert ‘Eddy’ De Decker (73) uit Niel beeldt een kolonel uit. Axel Ceulemans (21) en Yente Belis (29) maken als infanteristen deel uit van het veldleger, zeg maar het kanonnenvlees. Jaimie (21) en Yoni (19) Gerrits spelen als vrouwelijke cavaleristen een rol die onmogelijk is, want het Belgisch leger liet pas vanaf de jaren zeventig vrouwen toe. Hun donkerbruine draver en volbloed zijn echt gecast voor re-enactment. “In de Eerste Wereldoorlog hadden de legers vooral egaal gekleurde bruine paarden. Een pinto (gevlekt paard) gebruiken zou niet passen”, vindt Marco.
Reservekleding
Samen met zijn dochters waakt hij erover dat het harnachement historisch correct is. In de zadeltassen zitten reservesokken en kampschoenen en zelfs extra hoefijzers. Er hangt ook een opgerolde kapotjas aan het zadel. Bonen venaan het hoofdstel zit een extra kinketting als reserve, maar ook om de paarden te beschermen als ze een slag van een sabel of lans kregen. De zadels zijn oude rijkswachtzadels uit de jaren zestig van de vroegere hofleverancier, die niet zo gek veel verschillen met die van de Eerste Wereldoorlog. De gebruikte zadeldoeken zijn van het Engels leger uit de Tweede Wereldoorlog. De gruwelijke werkelijkheid is dat er tussen 1914 en 1918 zo’n zes tot acht miljoen paarden stierven op en rond het slagveld. Vele werden overhoop geknald. Sommige leden aan schurft of koliek, andere aten door mosterdgas vergiftigd gras. Maar de meesten gingen dood door de kou, de hitte, het gebrek aan voedsel en, vooral, door uitputting. Theaterhit War Horse bracht deze vergeten helden nog eens in de belangstelling enkele jaren geleden. Het paard was vaak de enige met wie de soldaat zijn doodsangst of heimwee durfde te delen. Ze hielden elkaar warm, sliepen samen in de modder, sleepten elkaar door de ellende heen. Het is wel mooi dat Jaimie en Yoni met Boy en Unia die herinnering levend houden.
“Zelfs grote, sterke honden werden door het leger opgevorderd, om de hondenkarren te trekken. We kunnen hier wel een kamp opstellen, een hutsepot koken in onze veldkeuken volgens het eerste Belgisch legerkookboek uit 1916 of een beeld vormen als we in Zonnebeke door een loopgraaf stappen. Maar dat alles in combinatie met die doodsangst en bedreigingen waaraan onze soldaten werden blootgesteld, is gewoon niet te vatten”, besluit Wim.