Gazet van Antwerpen Stad en Rand
Als een blinde Mol(lema)
Nederlander is enige Tourrenner zonder wattagemeter op zijn fiets
Bauke Mollema (34) reed zaterdag ‘blind’ naar ritwinst in Quillan. De vermogensmeter die elke Tourrenner op zijn stuur heeft gemonteerd, zit bij de Nederlander weggestopt in zijn achterzak. Wattage? Hoeft hij niet te weten. Hoe ver het nog is? Gewoon even vragen aan de volgwagen. Winnen zonder vermogensmeter kán, maar zijn collega’s in het peloton zien voorlopig meer voordelen dan nadelen.
Dylan Teuns: “Bij mijn overwinning in Le Grand-Bornand heb ik de slotklim voortdurend op wattage gereden. Je weet wat het lichaam aankan en dan speel je daar een beetje mee.”
Thomas De Gendt: “Froome won zo de Tour. Die begon de klim met tien minuten aan 450 watt, nadien zakte hij naar 430 watt. Wie er dan nog aanhing, was zeer goed. Bij mijn ontsnappingen gaf de vermogensmeter vaak moraal. Als je ziet dat je 400 watt aan het duwen bent in een finale, dan pep je jezelf op: Ik moet dit blijven volhouden, anders word ik ingehaald. Door die 400 watt te proberen blijven trappen, kan je boven jezelf uitstijgen.”
Wout van Aert: “De tweede keer Mont Ventoux was een inspanning van een uur. Ik moest dus wel een beetje indelen en keek daarvoor naar mijn vermogensmeter. De laatste drie kilometer was ik niet meer tevreden. (lacht)
Ik zag niet meer wat ik wilde zien.”
Oliver Naesen: “Daarom is het een mes dat snijdt langs de twee kanten. Toen de vermogensmeter zijn intrede maakte in het peloton, was die heilig: meten is weten. Ondertussen is het besef gekomen dat er ook een negatieve kant is. Mijn computertje is nu zo ingesteld dat ik mijn wattage niet kan zien. Want stel dat ik een slechte dag heb en ik kijk naar beneden en zie 350 watt staan, dan denk ik: Oei, ik mag me maar zo moe voelen bij 400 watt. Dat is een psychologisch tikje waaraan ik geen nood heb. Omgekeerd ook: ik heb een superdag, maar op de slotklim zie ik staan: 520 watt. Dan denk ik: Shit 520 watt, ik kan dat maar tien minuten volhouden. Ik ga niet kunnen volgen. Dan maak je van je vermogen een prestatieplafond.”
De Gendt: “Ik zie steeds meer renners die hun metertje standaard op een zwart scherm zetten. Dan drukken ze er af en toe eens op om te zien hoe ver het nog is, maar nooit om hun vermogen te kennen.”
Van Aert: “Ik vind dat afdekken vreemd. Sommigen zien dan 500 watt staan en beginnen te panikeren. Als ik goed ben, krijg ik er net moraal van 500 watt te zien staan.”
De Gendt: “Misschien heeft Bauke Mollema zaterdag waardes gehaald die hij in theorie niet aankan. Dan is het een voordeel om dat niet te weten.”
Jan Bakelants: “Hetzelfde verhaal bij de hartslag. Als je je moe voelt en op de vermogensmeter een lage hartslag ziet staan, zakt de moed je in de schoenen.”
Philippe Gilbert: “Ik heb Parijs Roubaix gewonnen zonder vermogensmeter. Als je super bent, maakt het vermogen niet uit.”
Teuns: “Op het einde van de slotklim naar Le Grand-Bornand heb ik niet meer naar mijn wattagemeter gekeken en gewoon alles gegeven wat ik in mij had om Pogacar af te houden.”
De Gendt: “Ik denk trouwens dat zelfs Pogacar niet zo hard op zijn wattagemeter kijkt. Die denkt in koers als een junior: Ik heb goeie benen, dus ik val aan. Volg mij maar als je kan.”
Gps
Gilbert: “Die wattages zijn leuk, maar enkel om te bekijken na de koers. Tijdens de koers is mijn wattagemeter vooral een gps.”
Van Aert: “Je kan op elk moment zien hoeveel kilometer het nog is tot de streep en op het kaartje kan je elke bocht op voorhand inschatten.”
Naesen: “Als je zonder gps naar een blinde bocht rijdt, weet je niet of het een flauwe bocht of haarspeldbocht betreft. Met de gps kan je dat wel zien. Dat is het verschil tussen erin vliegen met 70 kilometer per uur of met 20 kilometer per uur.”
Bakelants: “Net zoals het verschil tussen gewone bananen en Chiquita-bananen is er ook een verschil in kwaliteit tussen de merken van de gps. Bij Garmin is de kaart top, bij andere merken denk ik dat het gevaarlijk is om op basis van de kaart naar beneden te zoeven aangezien de refreshing van de kaart niet altijd even snel
“Toen de vermogensmeter zijn intrede maakte in het peloton, was die heilig: meten is weten. Intussen is het besef gekomen dat er ook een negatieve kant is.” Oliver Naesen AG2R-Citroën
gaat. Of er een bocht volgt binnen dertig meter of veertig, is een wereld van verschil.”
Gilbert: “Niet alleen de bochten zijn interessant. Ook de profielen van de hellingen staan naast de kaart. Je weet of er een steil of lopend stuk aankomt, handige informatie als je van plan bent om aan te vallen.”
Jasper Stuyven: “Ik gebruik het kaartje van de gps-functie enkel op training. Als je tijdens de koers naar dat scherm kijkt, ondervind ik dat je vergeet te kijken naar de weg en de renners voor u.”
Bauke Mollema: “Ik zou het niet fijn vinden om de hele tijd naar beneden en omhoog te kijken in afdalingen. Als ik een afdaling echt niet ken, bekijk ik die voor de rit even op Google Maps, maar ik ben intussen bezig aan mijn elfde Tour. De meeste afdalingen ken ik intussen wel.”
Bakelants: “Maar Bauke maakt dan wel heel vaak gebruik van de radiocommunicatie. Na zijn zege zag ik een leuke tweet van zijn ploegmaat Julien Bernard. Hij zei dat Bauke diegene is die elke vijftien kilometer vraagt hoever het nog is.”
Stuyven: “Klopt. Bauke stelt veel vragen over het parcours via onze radiocommunicatie. Soms ambetant, maar als hij dan een rit wint, is de vergevingsgezindheid groot.“
Wekker
Jakob Fuglsang: “Onze fietscomputers zijn zo veel meer dan louter een vermogensmeter en gps. Elke twintig minuten geeft mijn fietscomputer de melding:
eat & drink. Wanneer het voluit koers is, heb je weinig notie van de tijd. Je kunt een uur hebben gereden, maar door de intensiteit denken dat er slechts tien minuten zijn gepasseerd. Een hongerklop loert dan om de hoek.”
Teuns: “Bij mij komt die melding om de 25 minuten. Die meldingen zijn geprogrammeerd door mijn trainer. Wout Poels heeft dat in onze ploeg geïntroduceerd, dus ik vermoed dat ze daarmee bij Ineos zijn begonnen.”
Van Aert: “Ik krijg de meldingen om het halfuur. Je kan er trouwens allerhande notities in steken. Onze ploegleiding zet er bijvoorbeeld ook in wanneer de afvaldumpingszones er zijn.”
Gewicht
Mollema: “Ik heb nog nooit problemen gehad met tijdig eten en drinken in de koers. Ook niet voor de intrede van wattagemeters. Mijn trainer heeft wel graag dat ik met de wattagemeter werk, dus steek ik hem in mijn achterzak. Zo spaar ik enkele grammetjes uit omdat er geen houdertje op mijn stuur zit.”
Naesen: “Ik ken er nog die voor een minimum aan gewicht gaan. Kijk, er passeert er hier net één.
(wijst naar Esteban Chaves, red.)
Het gaat niet alleen om het gewicht van de vermogensmeter, maar ook om het gewicht van het crankstel. (verbindingsstuk tussen pedalen en trapas, red.) Met een vermogensmeter moet je cranks hebben waar de meetapparatuur is ingebouwd. Daar zit dan een klein blokje op en ook nog ergens een lichtje of zo. Die cranks wegen zo’n honderd gram meer dan de gewone, naakte versie.”
De Gendt: “Caleb Ewan wil bij ons cranks zonder meter in de bergetappes. Omdat elke gram in de strijd tegen de tijdslimiet een verschil maakt voor hem. Hij rijdt dan ook met velgremmen en niet met schijfremmen, puur om gewicht te sparen. Zijn klimfiets zit echt aan het minimum van 6,8 kilogram, terwijl zijn sprintfiets 7,6 kilogram weegt.”
Stuyven: “Je kunt je ook afvragen of een vermogensmeter aan je stuur een verschil maakt in aerodynamica. Je frontaal oppervlak is daarbij het belangrijkste. En zoals ze altijd zeggen: Elke watt telt.”
Mollema: “Ik heb het eens laten meten. Een koersfiets zonder vermogensmeter is meer aero, maar weet je: ik vind het ook gewoon mooier, zo’n naakt stuur zonder vermogensmeter.”