Gazet van Antwerpen Stad en Rand
UZA blijft investeren in kankeronderzoek
Nieuw klinisch researchcentrum voor oncologische studies
Na twee jaar bouwen mocht het UZA in Antwerpen zaterdag zijn vernieuwde klinisch researchcentrum voor kankeronderzoek voorstellen. Gespecialiseerde teams zullen er de allereerste behandelingen met nieuwe geneesmiddelen opvolgen. Patiënten krijgen ook toegang tot medicijnen die vaak pas over enkele jaren op de markt komen.
Het University Clinical Research Center Antwerp (UNICCRA) van het UZA is dubbel zo groot dan zijn vorige researchunit voor oncologische studies, en dat is eraan te zien. Patiënten hoeven niet meer te wachten op stoeltjes in de gang, maar kunnen terecht in een wachtzaal. Naast een volledig nieuw dagziekenhuis met acht ambulante bedden beschikt het centrum over een geïntegreerd laboratorium. Verschillende consultatieruimtes moeten veel meer patiënten tegelijk ontvangen, en bloedstalen worden vliegensvlug doorgestuurd via een ingenieus buizensysteem.
Voortaan is een vijftigtal medewerkers betrokken in het opvolgen van de klinische studies hier, vooral van fase 1 en fase 2. “De oncologie heeft veel standaardtherapieën, maar ook veel therapieën die nog in een experimentele fase zitten”, zegt professor Hans Prenen, diensthoofd oncologie in het UZA en hoofd van UNICCRA. “Die kunnen erg effectief zijn, maar zijn daarom nog niet op de markt. Door zo veel mogelijk klinische studies naar België te halen krijgen ook de patiënten hier toegang tot de nieuwste geneesmiddelen. Alleen moeten we voor die klinische studies wel de capaciteit hebben. Ons land staat vandaag bovenaan als het gaat over de kwaliteit van die studies. Daar willen we blijven staan.”
Genetische kenmerken
Het aantal klinische studies is de laatste jaren sterk gegroeid. Tien jaar geleden ging het in het UZA nog om een vijftiental. Vandaag zal het UNICCRA uitkomen tot
Hans Prenen
Diensthoofd oncologie en hoofd van UNICCRA bij UZA
“We hebben steeds meer therapieën ter beschikking op basis van genetische kenmerken. Daardoor kunnen we veel beter inschatten welke behandeling voor welke patiëntengroep zinvol is.”
boven de honderd. Ook de effectiviteit van zo’n studie is toegenomen. “We hebben steeds meer therapieën ter beschikking op basis van genetische kenmerken”, zegt Prenen. “Daardoor kunnen we veel beter inschatten welke behandeling voor welke patiëntengroep zinvol is. Vroeger was de kans dat een fase 1-therapie aansloeg rond de 5%. Nu zitten we soms rond de 50%. Door in studieverband elk tumortype genetisch te analyseren of profileren weten we welk type gerichte medicatie daartegen werkt.”
Een groot gevaar op eventuele bijwerkingen is er niet, ook al gaat het om vroegtijdige studies met nieuwe producten. “We werken zo veilig dat de risico’s enorm klein geworden zijn”, zegt Prenen. “We beginnen altijd met lage dosissen en kennen mogelijke bijwerkingen ruim op voorhand. Koorts is altijd mogelijk, een lage bloeddruk ook. Maar in mijn hele carrière heb ik nog geen enkele levensbedreigende reactie gezien. Zeggen dat patiënten in een klinische studie proefkonijnen zijn, is een verkeerde perceptie die mensen weleens durven te hebben. Een klinische studie is vooral een enorme mogelijkheid om met een alternatieve therapie een baanbrekend resultaat te halen.”