DE BETONNEN HAGEDIS VAN NIEUWERKERKEN EN EEN VREDELIEVEND OORLOGSMUSEUM IN BORLO
En dus kwam de vraag niet geheel onverwachts: of ik met mijn bijnaVespa eens een week door Limburg wou rondtoeren. Zes dagen lang op zoek naar, awel ja, naar niks eigenlijk. Kolfje naar mijn hand, zoiets. Zie het als een uitgebreide Beeldspraak, maar dan van op de brommer. En zonder foto’s die deze week al in de krant stonden, maar met nieuwe foto’s en met verhalen van mensen onderweg. Gewone mensen in de wat landerige maand juli. Juli 2013, de maand die uiteindelijk na lang vallen en opstaan toch nog genoeg zomer in zich droeg om het voorjaar te doen vergeten. Omdat over sommige zaken niet al te lang en te diep dient nagedacht te worden, besluit ik de eerste rit ‘s ochtends vroeg te maken. Van woonplaats Kermt bij Hasselt naar Kortijs. Om twee redenen. Ten eerste had ik echt waar nog nooit van Kortijs gehoord, en ten tweede bleek Kortijs zich in het uiterst zuidelijke puntje van Limburg te bevinden. Nog drie kilometer verder en ze spreken Frans. Bonus was bovendien dat Kortijs deel uitmaakt van Gingelom, wat ik zonder concurrentie de mooiste naam van een Limburgse gemeente vind. Al komen Kleine- en Grote-Spouwen ook aardig in de buurt. En Jeuk natuurlijk. Dat dan nog eens een Klein-Jeuk blijkt te bevatten. Wie bedenkt het, hé. Maar eerst rij ik door Wijer - waar ‘s ochtends om half negen al opvallend veel huisvrouwen met hogedrukspuiten en tegelreiniger in de weer zijn. Twee exemplaren zijn zelfs buren van mekaar, en van hen wil ik weten waarom dat zo vroeg moet. Hun antwoord is even kort als correct: “Wat ge voor negen uur ‘s morgens kunt doen, dat moet ge na vijf uur ‘s avonds niet meer doen.” Hun namen kom ik echter niet te weten, want - aldus de dames - “d’r wordt al zoveel geroddeld in een klein dorp”. Ik overpeins nog heel even hoe zo’n roddel zou kunnen luiden (“Pssst; hier in de straat wonen twee vrouwen die ‘s ochtends hun oprit afspuiten... Niet zeggen dat ik dat gezegd heb, hé!”), en vervolgens stoom ik door Nieuwerkerken. Meteen goed voor een eerste serieuze stop, want vanuit een ooghoek zie ik een object waarvan ik twee seconden denk dat het een betonnen kameleon van onrustwekkende afmetingen is. Dat is ook zo: in de voortuin van Adolf Van Exel (“Adolf. Niet met -phe maar met -lf, zoals diene andere”) pronkt daadwerkelijk een betonnen kameleon. Of een hagedis. Of zoals Adolf zelf beweert: een alligator. Hoe dan ook, het schubreptielen beest in grijs beton houdt het verkeer nauwgezet in de gaten en vervult volgens mij tevens een niet te onderschatten beveiligingsfunctie. “Gekocht in Polen,” aldus Adolf (73 maar nog vinnig), die zelf op pensioen is na een lange loopbaan als praktijkleraar aan het Technicum in Sint-Truiden. Dat zit zo. Adolf en enkele vrienden gaan ieder jaar met een bus naar de stadjes Korma en Gomel in WitRusland. Daar pikken ze Tsjernobyl-kinderen op, met de bedoeling ze bij ons in Limburg enkele weken te laten aansterken. “Nou ja, kinderen. Vorig jaar hadden we een meisje van 24. Getrouwd en al. Maar voor ons maakt dat niet zoveel uit.” Of die kinderen, dan wel jongedames, ook daadwerkelijk ziekelijk zijn, een kwarteeuw na Tsjernobyl en zo, wil ik weten. “Ziek? Nee, dat denk ik niet. Maar ze vinden dat plezant hé. En wij ook. Pas op, die spreken ondertussen Vlaams hé. Ik spreek geen Russisch nee, laat staan Wit-Russisch, wat toch alweer anders is. Maar op een keer passeerden we dus met de lege bus op de terugreis na alweer een trip, in Polen een zaak waar ze dit soort dingen verkochten. Allerlei beesten in beton, waaronder dus ook den deze. Dat vond ik wel aardig. Ik denk trouwens echt dat het een alligator is, niet?” Neen, het is een hagedis, en zelfs een behoorlijk voorhistorische. Maar goed, over reptielachtige replica’s gesproken: achter in de perfect onderhouden tuin staat nog een schildpad. Eentje die volautomatisch en geruisloos rijdt. Om de andere dag, ononderbroken van tien uur ‘s ochtends tot vijf in de namiddag. Een grasmaaier die een onlogisch maar net daardoor perfect traject aflegt. “Ah ja, dan zie je geen sporen hé. En precies om vijf uur bolt die daar achter z’n hokske in. Om op te laden. En ook daar moet ik zelf niks aan doen, hé. Dat kan ik van uit mijn veranda uren afletten, dat.” Afletten blijkt lokale spreektaal te zijn voor iets. Of zijn vrouw dat ook leuk vindt, zo’n robotschildpad plus een gegoten hagedis in de tuin, kan ik niet vragen want zij is naar de kapper. Het is namelijk vrijdagochtend, vrouwen gaan dan naar kappers. Ik vind Nieuwerkerken nu al heerlijk, ik zou willen blijven.
VIERKANTSHOEVE Maar ik moet dus naar Kortijs, nog een heel eind verderop. Om daar te geraken passeer je, althans in mijn roadbook, Montenaken, waar de Goede Kinderenstraat mijn aandacht trekt. Hier zijn op dit uur van de dag nog geen kinderen te zien, en al helemaal geen goede. En dus blijft het bij een foto. Ik tref wel volk aan in de schitterende vierkantshoeve van Jean-Paul Sneyers en zijn vrouw Anne, niet geheel toevallig in de Paul Sneyersstraat in Kortijs. “Ja, dat was een grootoom van mijn man,” aldus Anne, die weliswaar Waalse van origine is - net zoals Jean-Paul -, maar die perfect Nederlands spreekt. Het koppel staat met kleinzoon Foucauld op het binnenplein, naast de donkergroene Landrover, zoals het Waalse herenboeren betaamt. Gek: de voornaam van de kleinzoon is geïnspireerd op de achternaam van Charles de Foucauld, een Franse pater-martelaar die vanuit de Algerijnse Sahara de lokale Toearegs probeerde te verchristelijken. Daar is ie ook vermoord trouwens. Zo zie je maar weer. “Vroeger hadden we vee en uitgebreide weilanden, maar tegenwoordig doen we enkel nog in tarwe en groenten. Dat stinkt minder.” Waarna een gulle Waalse lach volgt: “Hahaha,” maar dan un peu