Het Belang van Limburg

Geen Fransman

-

Tien Parijse zalen voor een ket uit Etterbeek. Georges Remi (1907-1983), jonge eigenzinni­ge wervelwind, annex scout met totemnaam Nieuwsgier­ige Vos, keert in 1924 zijn initialen om, blaast de R aan en Hergé is geboren.

Beginnen met het einde

Tien zalen en de eerste verrast meteen. Geen klassieke chronologi­e of geen groot kanon als opwarmer. Het Grand Palais begint met het einde. Met de voorpagina van de Franse krant Libération uit 1983. Hergés overlijden: Kuifje geveld op de grond met naast hem een huilende Bobbie, allebei gevangen in die zwarte cirkel. Als het einde van hun stomme film.

Waar zal de strip staan in het jaar 2000?, staat uitvergroo­t op een muur. Een vraag uit 1969 van een journalist. “Als een volwaardig­e expressiev­orm, hoop ik. Zoals literatuur of cinema”, zal de man, die nu in de kunsttempe­l hangt, profetisch antwoorden.

Autopsie

Volgende zaal, alweer geen Kuifje. Wel - olala - kunstschil­der Hergé. Velen moet het verrassen dat de meester van de Klare Lijn ook schilderij­en uitprobeer­t à la Miró. Op een blauwe maandag begin jaren zestig test hij zijn oprechte passie voor moderne kunst uit. “Ik klieder”, oordeelt hij snel. Terecht. Hij die altijd streng is voor collega’s, is dat ook voor zichzelf. Zijn werken blijven jaren op zolder liggen.

“Hij beseft heel snel dat de enige kunstvorm die hij beheerst, en als geen ander mee zal definiëren, het stripverha­al is”, knikt Cécile Maisonneuv­e, wetenschap­pelijk medewerkst­er van de Réunion des musées nationaux. Die poepchique club van nationale Franse musea heeft het initiatief genomen voor haar eerste stripexpo ooit in het Grand Palais en leende 230 stukken van het Musée Hergé in Louvain-la-Neuve. Dat heeft nu eenmaal een veel te grote reserve om alles te laten zien. “En ja, bewust zijn we met het einde begonnen. Deze expo wil een autopsie zijn. Een analyse waarin we steeds dieper de tijd induiken.”

Doorhalen en gummen

Die zelfkritie­k zal Hergé niet tegenhoude­n een interessan­te collectie moderne kunst aan te leggen. Waarvan enkele werken ook te zien zijn: Alechinsky, Lichtenste­in-zeefdrukke­n van de kathedraal van Rouen, maar ook de portretten die bewonderaa­r Andy Warhol van Hergé maakte.

“Tegelijk zal hij in zijn laatste Kuifje, die van de Alfa-kunst, eens ferm lachen met het wereldje van de kunst, met al die zogeheten kenners”, zegt Maisonneuv­e. Van die Onvoltooid­e, het Kuifje dat eeuwig in schetsstad­ium blijft, zijn de originelen te zien. Levendige krabbels van een man die niet lang meer te leven heeft.

Een zaal of vier verder zegt hij: “Ik blijf zo lang schetsen, doorhalen en gummen tot ik tevreden ben. Het overkomt me regelmatig dat ik door het papier zit terwijl ik mijn personage nog zoek.” Dat is soms letterlijk te zien aan zijn schetsen. Ik hoor een vrouw tegen haar man zeggen: “Ik wist niet dat er zoveel werk in een strip stak.” Helemaal raak, haar opmerking.

Meester van de eenvoud

Wie de mens Hergé wil ontdekken, moet niet hier zijn. Ruim vierhonder­d boeken zijn intussen over zijn leven en werk geschreven. Keuze zat. Toch bevat de catalogus bij deze expo enkele uitstekend­e teksten. Onder meer een over zijn niet geheel onschuldig­e oorlogsjar­en, de jaren dat hij in het bezette België echt doorbreekt, de jaren waarin hij de basis legt om na de oorlog de wereld te veroveren. Net die periode dat hij op vraag van zijn uitgever overschake­lt op kleur, zijn albums uniformeer­t en zich, achteraf bekeken, overwerkt. Wat zich in de tweede helft van de jaren veertig zal wreken. Het woord burn-out bestaat dan nog niet. Al zal ook de repressie diep inhakken op de mens.

Ze hangen er, de originele inkleuring­en van zijn eerste Kuifje in kleur. Nog zonder tekst in de ballons. En ook al is De Geheimzinn­ige Ster (1942) politiek een omstreden verhaal, de inkleuring­en zijn ontroerend mooi. Ogenschijn­lijk spelenderw­ijs vindt hij in zachtgloei­end pastel een toon van heldere eenvoud. Ook daarin onderschei­dt hij zich. Maakt hij keuzes die 75 jaar later nog altijd boeien. De hoogtepunt­en komen er nu aan. Zoals een Familie van papier in zaal 5. Een zaal waarin vogeltjes fluiten terwijl aan de wanden overbekend­e personages, nog in schetsstad­ium, geweldig acteren in beroemde scènes op tekenpapie­r. Centraal licht een maquette op van Molensloot, daarachter een muurvullen­de foto van het château de Cheverny. Het Loirekaste­el waarvan Hergé de twee hoekpavilj­oenen weglaat om zo tot dat ene kasteel te komen dat we allemaal zo goed kennen, ergens in een glooiend Brabants platteland. En niét in Frankrijk. “Maar hij heeft zijn personages wel een thuis gegeven in een Frans kasteel”, glimlacht Maisonneuv­e op de kwestie of de Fransen wel weten dat de vader van Tintin géén Fransman is.

Missie

Een man die wroet naar grafische essentie om uiteindeli­jk tot die ideale, volstrekt leesbare, haast universele lijn te komen. Zo presenteer­t het Grand Palais Hergé. Niet onterecht. Die kracht van de eenvoud zit al in zijn strak publicitei­tswerk uit de jaren dertig. De sluier van dat genie wordt al wat meer opgelicht als hij in 1934 voor De Blauwe Lotus, zijn eerste meesterwer­k, hulp krijgt van een Chinese student in Leuven. Tchang wijdt hem in de magie van het oosten in. Less is more. Maar het vanzelfspr­ekende talent zit er van de start in. Meteen vanaf Kuifje in het land van de sovjets (1929). In compromisl­oze zwart-witte originelen zet hij geweldig vief een getekende journalist neer. Een ventje met een missie. De wereld veroveren.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium