Instellingen stoppen één jongere op de vijf in isoleercel
Bijna één op de vijf jongeren die vorig jaar in een gemeenschapsinstelling verbleven, kreeg te maken met een opname in isolement. In één instelling liep dat zelfs op tot bijna de helft. “Isoleren zou enkel maar mogen als het echt nodig is”, vindt Katrien Schryvers (CD&V). In 2015 verbleven in totaal 1.413 jongeren in de zes Vlaamse gemeenschapsinstellingen. Uit een antwoord van Vlaams minister Jo Vandeurzen (CD&V) aan Schryvers, blijkt dat 249 jongeren (17,6%) tijdens hun verblijf in isolement werden geplaatst. Elke instelling beschikt over een aantal ‘beveiligingskamers’, een overkoepelde term voor isoleerkamers of -cellen. “Het zijn kamers waar de jongere tot rust kan komen”, zegt Peter Jan Bogaert van het Agentschap Jongerenwelzijn. “Uit veiligheid zijn er geen losstaande elementen waaraan je je kan verwonden.” Gemiddeld verbleven de jongeren slechts enkele uren in isolement, geen volledige dag. Al zijn er ook uitzonderingen. Uit een eerdere vraag bleek dat één meisje vorig jaar in de gesloten instelling van Beernem negen opeenvolgende dagen in isolement zat. “Afzondering wordt zo veel mogelijk vermeden”, zegt Bogaert. “Het gebeurt enkel als de veiligheid van de jongere zelf of van andere jongeren of opvoeders in het gedrang komt. Soms vragen jongeren zelf om afgezonderd te worden. De duur wordt zo kort mogelijk gehouden. Heel uitzonderlijk blijft iemand een paar dagen na elkaar in afzondering. Veelal heeft dat te maken met een psychische problematiek.”
Strikt noodzakelijk
“Jongeren zouden enkel maar in afzondering geplaatst mogen worden als het écht strikt noodzakelijk is”, vindt Vlaams parlementslid Schryvers. “De instellingen moeten hier beperkt mee omgaan. Vroeger stopten de instellingen jongeren bij hun aankomst systematisch tot een uur in afzondering, met het oog op controle op wapens of drugs. Dat instellingen daar nu vanaf stappen, is een goede zaak.”