“Winterslag had de beste kolen” As doet moeilijk
‘Herdenking 100 jaar steenkoolproductie’ staat op de uitnodiging van de Genkse vzw Mine-Art. Het evenement is volgende week zondag, 25 juni, te doen in en rond C-Mine. Waar anders? De bronnen zijn het erover eens: in 1917, in volle Eerste Wereldoorlog, gaat de mijn van Winterslag in productie. De mijn van de Waalse industrieel Evence Coppée, tweede uit een dynastie. De ex-mijn die nog altijd aan de Evence Coppéelaan ligt. Daarmee won Winterslag als eerste van uiteindelijk zeven Limburgse steenkoolmijnen de rush op het Limburgse zwarte goud. Alleen weet niemand wanneer Winterslag dat jaar precies in productie ging. “En daarom vieren we 100 jaar Winterslag eind juni, in het midden van het jaar”, zegt Xavier Huygen van Mine-Art. In het begin is er niets. Of laten we zeggen, is er hei. En zijn er schapen en keuterboeren. Op een aandoenlijke foto uit het fotoboekje ‘Winterslag uitgeput’ uit 2013 van de Genkse heemkundige kring Heidebloemke zie je in de voorgrond een ruig heidelandschap met centraal de vallei van de Stiemerbeek, tussen Kuylen en Winterslag. De Vennestraat bestaat nog niet. In de verte, aan de horizon, zijn wel de afdiepingstorens van Winterslag te zien. En verder is er niets. Datum van de foto: 14 juli 1911. Benieuwd naar het beeld dat een fotograaf op die plek nu zou zien.
El Dorado
Er verandert duidelijk iets definitiefs in la profonde Limbourg vanaf het moment dat geoloog en mijnbouwkundige André Dumont en zijn team, na een eerdere mislukte poging in Elen, in de nacht van 1 op 2 augustus 1901 iets ten noorden van As met een proefboring op 541 meter diepte inderdaad zijn stelling kan bewijzen. “Ik heb het altijd geweten”, is zijn nuchtere reactie op het juichtelegram van de boormeester.
Zal Limburg, het arm verstooten Limburg, nu het El Dorado van België gaan worden? bloklettert een Brusselse krant op 19 september 1901. Het grootkapitaal toont zich in elk geval gretig. De rush op het Limburgse zwarte goud kan beginnen. Want de kolen blijken vet te zijn. Ideaal voor de staalindustrie. België, dan nog een vooraanstaande industriële natie, moet rond de eeuwwisseling al 13 procent van zijn steenkool invoeren. Voor vette kolen is dat al meer dan 30 procent. De veel oudere Waalse steenkoolmijnen raken stilaan uitgeput. “Het was in elk geval zo dat de Belgische wetgeving de Franse volgde, die van Napoleon”, weet Genkenaar Louis Vandenweyer (73) die als 16-jarige - “Ik wilde niet meer naar school” - in de mijn van Winterslag begon en in 1972, na een ruzie met een ingenieur, transfereerde naar Waterschei. “De eerste 15 meter onder de grond was nog van de grondeigenaar. Alles wat dieper lag, was van de staat. En dus moesten investeerders concessies kopen om de ondergrond te kunnen exploiteren”, weet hij. En ja, er zijn gegadigden. De Société Générale, N.V John Cockerill, vele Waalse en Brusselse kolenbonzen en financiers. maar ook een investeerdersgroep rond ‘ontdekker’ André Dumont doet mee. Die laatste groep wil overigens in As beginnen, maar dat ziet het toenmalige gemeentebestuur van Asch niet zitten. Ook het feit dat As in zijn briefwisseling steevast Nederlands bezigt, helpt de zaak niet. En dus wordt uitgeweken naar Genck, naar Waterschei meer bepaald. “Waar ze niet moeilijk doen.” De rush naar het zwarte goud komt op gang. Er zijn 42 concessie-aanvragen, sommige overlappen elkaar. Die worden uiteindelijk gegroepeerd tot een 9-tal. In 1906 geeft de Belgische staat groen licht voor de eerste concessies. Een halfjaar later zijn er al zes mijnmaatschappijen opgericht.
Geen wegen
Al zijn er structurele problemen: Limburgs rijke vette steenkoollaag, te danken aan een verzopen 260 miljoen jaar oud drassig carboonwoud, ligt diep. Dat is duur boren. Bovendien moet er afgerekend worden met drijfzandlagen. Lagen die eerst diepgevroren moeten worden, en dan gebetonneerd, om zo met de schacht weer wat dieper de grond in te kunnen. Nog een probleem. Er is nauwelijks infrastructuur in Limburg. Nauwelijks wegen bijvoorbeeld. Het transport is een probleem. Er loopt alleen een trein
Op een dag hield mijn vader een vijfde van mijn dagloon in. Omdat ik mijn werkhandschoenen niet aanhad Louis Vandenweyer
tussen Hasselt en Maaseik, een trein die wel in Genk passeert. Ook dat zal geld kosten. Waar moeten die maatschappijen overigens hun werkvolk halen? Misschien is dat nog het grootste probleem. Limburg is dunbevolkt en heeft weinig of geen geschoolde arbeiders. Laat staan arbeiders met ervaring in mijnbouw. Dus worden die gehaald in Wallonië waar ook de ingenieurs vandaan komen.
Geen werkvolk
“Arbeiders kwamen, zeker in de fase van de opbouw, mee met de ingenieurs. Uit Wallonië dus. Wat dan weer voor het patronaat ongewenste problemen met zich meebracht met vakbonden”, zegt Bart Delbroek. De Opglabbekenaar doctoreerde met ‘In de put. De arbeidsmarkt voor mijnwerkers in Belgisch-Limburg’, sinds vorig jaar in boek uit bij uitgeverij Verloren. “Op dat moment, nog voor de eerste mijn opengaat, moeten ze al in heel Vlaanderen personeel zoeken. Pure handenarbeid lukt nog wel bij de lokale bevolking. Al zijn dat vaak seizoensarbeiders die in de zomer ook op het veld willen werken. Maar voor geschoolde arbeiders - bijvoorbeeld metselaars voor de mijngebouwen en de cités - zoeken ze al tot West-Vlaanderen. Vanaf 1922 zie je al de eerste projecten om buitenlandse arbeiders aan te trekken. Vanaf 1923 wordt dat structureel op nationaal niveau aangepakt en worden er contracten gesloten met onder meer Italië en Polen.”
Eerste Wereldoorlog
Kortom, véél werk voor ze nog maar een kilo steenkool uit de grond halen. In Winterslag zijn ze ijverig bezig sinds 3.800 ha onder de naam Genck-Sutendael op 3 november 1906 vergund zijn aan een groep rond de BelgischLuxemburgse kolenbaron en industrieel Evence Coppée. Op 28 juli 1914 wordt er uit schacht 1 - de voor de luchtstroom levensnoodzakelijke schacht 2 raakt pas klaar in 1916 - steenkool bovengehaald. Die historische brok steenkool is nu nog te zien in de foyer van C-Mine.
Helaas gebeurt dat heuglijke feit een week voor de Eerste Wereldoorlog uitbreekt. Premier de Broqueville stelt zijn geplande bezoek op 4 augustus, de dag dat Duitsland België binnenvalt en zo de Eerste Wereldoorlog echt ontketent, uit tot sint-juttemis. De zes andere Kempense mijnen zullen niet openen voor die Eerste Wereldoorlog uitgeraasd is. Beringen gaat open in 1922, Eisden in 1923, Waterschei in 1924, Zwartberg in 1925, Zolder in 1930 en Houthalen pas in 1938. Alleen Winterslag slaagt daar wel in. Hoe kan dat?
Herviaans drijfzand
Coppée zou goede banden hebben gehad met Duitsland. Met de bezetter. Al is de officiële lezing dat Winterslag minder last heeft van zogeheten herviaanse drijfzandlagen vlak boven de steenkoollagen. Herviaans drijfzand bevriezen is lastig en kost tijd. Dat vinden de socialisten na de oorlog geen overtuigend argument. In juni 1920 worden vader en zoon Coppée aangehouden als collaborateurs. Oud-premier de Broqueville verdedigt Coppée en zegt dat hij op zijn vraag het land van kolen is blijven voorzien. Zo heeft Coppée tijdens de oorlog ook herhaaldelijk onderhandeld tussen België en Duitsland. Zelfs met Duitse vredesvoorstellen, bestemd voor de Franse en de Belgische regering, die dan vanuit de Franse havenstad Le Havre werkt. Soit, in 1924 wordt Coppée door een asissenjury vrijgesproken. Al zal een schadeclaim van 20 miljoen frank van de Belgische staat tegen Coppée pas in 1934 vervallen.
Gepokt en gemazeld
Terug naar Louis Vandenweyer. Diens vader werkte in Winterslag, zijn grootvader ook. Sinds zijn pensioen in 1987, 44 is hij dan, gidst hij in de nog te bezoeken ondergrond van de mijn van het Luikse Blegny. Gepokt, gemazeld en gebeten door de steenkool ben je dan. “In 1923 kwam grootvader, een oud-strijder van de Eerste Wereldoorlog, uit Mol naar Genk om hier werk te vinden. In de mijn. We zijn allemaal in de Eerste Cité opgegroeid. In de Eikenlaan. Vader is begonnen op zijn 14de als hulpmijnmeter en heeft het geschopt tot conducteur. Dat waren de mijnwerkers die rechtstreeks samenwerkten met de ingenieurs. In 1956 hebben ze hem nog uitgeroepen tot hoffelijkste mijnwerker van het land. Al was hij streng en maakte geen onderscheid. Ook niet voor zijn zoon. Op een dag heeft hij een vijfde van mijn dagloon ingehouden. Omdat ik mijn werkhandschoenen niet aanhad. Toen ik dat thuis vertelde aan mijn moeder, vroeg ze: Welke onnozelaar heeft dat gedaan?. En ik antwoordde: Iemand die seffens binnenkomt.”
Stoflong
“Eind jaren zeventig, toen hij al lang met pensioen was, heb ik vader nog eens meegepakt”, vertelt Louis. “Zijn mond viel open. Nu sneden we met grote trommelmachines met 80 messen op. Op één post werkten we met vier man een pijler ( steenkoollaag, nvdr) van 200 meter af, goed voor 2.000 tot 2.500 ton. In zijn tijd, met de piqueur ( drilboor, nvdr) had je 18 à 20 man voor zo’n pijler nodig en dan had je maar 500 ton op een post.” Vader Vandenweyer had stoflong, 78 procent. Grootvader Vandenweyer had stoflong, meer dan 80 procent. “En ik ben twee keer geopereerd voor longkanker”, zegt Louis nuchter. “Stoflong is pas in 1964 erkend als beroepsziekte. Vanaf dan stonden er op de machines watersproeiers. Voor je begon te snijden, werden de kolen onder hoge druk nat gemaakt. Zo had je veel minder stof. Sinds dan is stoflong gevoelig beginnen dalen.”
De beste
Ook oud-minister Luc Dhoore heeft nog in Winterslag gewerkt. Zij het grotendeels bovengronds. Als personeelsdirecteur. “Al heb ik toen wel aangedrongen om een tijd ook ondergronds te werken. Als personeelsdirecteur moest ik toch de werkomstandigheden kennen. Men vond dat toen een vreemde vraag. Evence Coppée de derde heeft me daarin nog gesteund.” In 1955 zou Dhoore in Winterslag beginnen om in 1967, als de vijf overblijvende Limburgse mijnen genationaliseerd en gefusioneerd worden tot KS, algemeen personeelsdirecteur van KS te worden. “Winterslag was niet de grootste mijn. Beringen en Zolder produceerden meer. Maar Winterslag en Waterschei hadden wel de beste kolen. Winterslag had ook wel last van stakingen, al zijn lammetjes die nooit staken daarom niet de beste arbeiders. Zo is Winterslag geëvolueerd naar een veilige mijn.”
Dat oprechte chauvinisme blijkt ook uit Dhoores verknochtheid aan FC Winterslag, de Vieze Mannen van indertijd. “Al was ik wel voorstander van een fusie met Thor. Op Winterslag had ik een abonnement, maar ik durfde niet naar een match te gaan. Te veel zenuwen. Enkele minuten voor affluiten passeerde ik wel langs de Noordlaan. Als ik zag dat de stand goed was, ging ik nog binnen voor de laatste minuten. Om dan nadien mee pinten te pakken. Als de stand niet goed was, reed ik door naar het Italiaanse kerkje in de buurt waar ik nog snel wat ging bidden.” (lacht)