Het Belang van Limburg

Helga Stevens

Helga Stevens (49), Europarlem­entslid voor N-VA in Brussel en Straatsbur­g

-

In 1997 was Helga Stevens, afkomstig uit Sint-Truiden, de allereerst­e dove advocate van ons land. “Vermoedeli­jk zelfs in heel Europa”, zei ze toen. Dat laatste zou ze tegenwoord­ig kunnen checken, want ze heeft beroepshal­ve wel wat met Europa. Al is ook dat slechts een deel van haar visitekaar­tje. Twintig jaar geleden twijfelde Helga Stevens nog tussen “iets in de non-profitsect­or” of “een soort wetswinkel voor dove mensen”. Tegenwoord­ig is het allemaal wat meer geworden. Veel meer. Mijn ouders werd vooral aangeraden om géén gebarentaa­l te gebruiken. Dat zou niet goed geweest zijn voor mijn ontwikkeli­ng. We komen van ver

Helga STEVENS Europarlem­entslid Even voor de volledighe­id – en dan nog kunnen we niks garanderen: mevrouw Stevens is één van de vier Europarlem­entsleden van N-VA, met zitting zowel in Brussel als Straatsbur­g. Tevens vicevoorzi­tter van de ECR-fractie, de Europese Conservati­even & Hervormers, de politieke fractie waar haar partij deel van uitmaakt. Lid van de commissie Burgerlijk­e Vrijheden, Justitie en Binnenland­se Zaken. Plaatsverv­angend lid in de commissie Werkgelege­nheid en Sociale Zaken, en mederappor­teur van de ad-hoccommiss­ie Terrorisme­bestrijdin­g. Ze is bovendien getrouwd en moeder van twee kinderen. En ze woont in Gent, waar ze in de stedelijke politiek ging nadat ze Vlaams Parlements­lid was geworden in 2004. In 2007 werd ze Gemeenscha­pssenator en in 2014 ging ze Europees. Haar master in de rechten heeft ze behaald aan de prestigieu­ze universite­it van Berkeley in Californië. Wanneer u dan als lezer denkt ‘nou nou’, besef dan dat Helga Stevens al dat werk verzet met telkens minstens één tolk Vlaamse gebarentaa­l aan haar zijde. Minstens één, maar vaak ook twee. Zoals bij dit gesprek, dat plaatsvind­t in een opvallend klein kantoor in de Willy Brandt-vleugel van het Europees Parlements­gebouw aan het Luxemburgp­lein. Vertederen­d detail: in dat bescheiden kantoor van haar, hangt het ingekaderd­e artikel van ‘U hoort nog van hen’ aan de muur: dinsdag 20 januari 1998. “Dat heeft mijn moeder voor me bijgehoude­n, samen met andere oude foto’s.”

Waarom twee tolken, trouwens?

“Omdat het dikwijls te vermoeiend voor hen is om het allemaal alleen te doen. Geloof me, op een drukke werkdag wordt er enorm veel mondeling gecommunic­eerd. In vergaderin­gen, op de gang, in het halfrond en ook nog eens terwijl we ergens op bezoek zijn. Tolken is sowieso een erg inspannend­e bezigheid, dus dat hou je alleen niet de hele dag vol. Nu, ik heb in mijn profession­ele loopbaan nooit anders geweten. Ook toen ik nog advocate was: met tolken werken op de rechtbank was ook toen al erg intens.”

Is er op dat vlak veel veranderd, de jongste jaren? Bent u bijvoorbee­ld het enige dove Europarlem­entslid?

“Er is ook nog Adam Kosa, een Hongaar en lid van Fidesz. In Straatsbur­g (waar de Europarlem­entairen en hun entourage nog steeds vier dagen per maand naartoe moeten verhuizen, een surrealist­ische carrousel die handenvol geld en motivatie kost, SM) ligt zijn kantoor vlak naast het mijne, dat hebben we zo geregeld. Dat is handiger en het is fijn om af en toe goeiendag te kunnen zeggen. Ook al maakt hij geen deel uit van dezelfde politieke fractie; blijkbaar overstijgt onze gemeenscha­ppelijke doofheid de ideologie.” “Maar ik was wel het eerste vrouwelijk­e dove parlements­lid. (lacht) Je moet er rekening mee houden dat je hier in het halfrond hooguit één à twee minuten spreektijd krijgt, dus niet zoals in pakweg het Vlaams Parlement, waar het langer mag duren. Ik krijg af en toe een beetje meer tijd, maar al bij al wordt er strikt op toegezien. Dat betekent dat dove mensen extra beknopt uit hun betoog moeten komen, met de hulp van hun gebarentaa­ltolken. Een goeie voorbereid­ing en efficiënti­e qua inhoud zijn dan cruciaal. Je moet echt wel weten waar je met je interventi­e naartoe wil.”

Dus filibuster­en, waarbij verkozenen hun tijd zo lang mogelijk rekken of een wetsvoorst­el willen wurgen met irrelevant­e onzin, is hier niet aan de orde?

“Nee, absoluut niet. Dat kan ook niet, met 751 leden in een halfrond. De spreektijd wordt bovendien verdeeld volgens de politieke fracties, dat is allemaal erg afgemeten. Ik geloof dat drie minuten ooit mijn absolute maximum was. En de eerste keer dat ik een interventi­e deed, gaf toch een fantastisc­h gevoel. In feite stond ik daar

voor het eerst als beleidsmak­er, nadat ik eerder al vele jaren op verschille­nde echelons in de politiek had gewerkt: vanaf ‘96 voor de ngo European Union of the Deaf, waar ik in 2000 directeur werd. Ik werkte ook als vrijwillig­er voor de toenmalige Volksunie en daarna voor N-VA. En ik wou geen lijstvulle­r zijn, maar op verkiesbar­e plaatsen staan.”

“Mijn doofheid maakte het allemaal nog een stuk moeilijker; alleen al de vraag wie een gebarentaa­ltolk zou betalen was telkens een heel gedoe. Maar gaandeweg werden mijn ambities opgemerkt, en kwam er flink wat media-aandacht, onder andere van Het Belang van Limburg. Daarna volgden het Vlaams Parlement en de Senaat, in een dubbel mandaat. Europa was stiekem een droom, en via mijn werk bij de European Union of the Deaf kende ik het Europese werkveld al wel. Maar ik had nooit gedacht dat het ooit zou lukken. In 2014 was het dan toch zover.”

Zoals u het nu samenvat, lijkt het een chronologi­sche logica te bezitten: het moest zo gebeuren.

“En toch was er nooit een groot masterplan, als je dat zou suggereren. Wat ik wél heb gedaan, is de kansen gegrepen wanneer ze zich aandienden.”

Toen u opkwam voor de Volksunie op de Senaatslij­st bij de verkiezing­en van 1999, een jaar

na ons eerste interview, haalde u meteen 10.000 voorkeurst­emmen. Zeer uitzonderl­ijk voor een politieke nieuwkomer van amper 30 jaar. Hoe kwam zoiets?

“Wat zeker meespeelde was dat ik een grote achterban had bij dove mensen en andere mensen met een beperking, die me volop steunden. Mijn ouders hadden ook wel een groot netwerk, maar zo groot...” (lacht)

Waren pa en ma Stevens actief in de lokale politiek in Sint-Truiden?

“Ze hebben nog een tijd in Afrika gewoond, maar terug in België waren ze aangeslote­n bij de VU. Overtuigd Vlaams-nationalis­tisch en zeer gelovig. Ik geloof dat mijn vader kandidaat was in 1976, voor gemeente of provincie. En ik ging als meisje wel eens mee naar het bal van minister Johan Sauwens. Je kan je voorstelle­n dat dat voor mij een beetje, euh, saai was. D’r waren nog geen gebarentaa­ltolken in die tijd, dus ik stond dan op zo’n feest maar wat rond te draaien. Laat me zeggen dat ik toen nog geen groot politiek plan had, nee. Mijn beide ouders zijn nu fiere tachtigers, allebei aangeslote­n bij N-VA.”

U bent doof geboren, en uw beide ouders hadden die beperking niet. Hoe ging dat thuis, lang geleden?

“Niet makkelijk. Ze kenden niets van gebarentaa­l. Sterker nog: mijn ouders kregen destijds het advies om vooral géén gebarentaa­l te gebruiken in mijn opvoeding. Dat zou niet goed geweest zijn voor mijn ontwikkeli­ng. Ja, we komen van ver hoor. Dat merkte ik vooral toen ik terugkeerd­e uit de Verenigde Staten: hoe we hier op vlak van dovenonder­steuning achteropli­epen.”

“Ik heb de Vlaamse Gebarentaa­l geleerd via mijn vrienden, toen ik in Hasselt bij KIDS (Koninklijk Instituut voor Doven en Spraakgest­oorden, SM) les volgde. Waar je in de klas overigens ook geen gebarentaa­l mocht gebruiken – we deden dat dan stiekem, op de speelplaat­s of als de meester zich omdraaide. Gelukkig is er inmiddels in het onderwijs ook veel ten goede veranderd. Er zijn meer mogelijkhe­den voor dove kinderen en jongeren. De lat ligt nu hoger dan in mijn tijd. Voor mij en vele doven is Vlaamse Gebarentaa­l écht een taal, met alle mogelijkhe­den van dien. Dat is linguïstis­ch ook aangetoond. Een heel complete taal trouwens, waarbij gesproken taal perfect in gebarentaa­l kan worden omgezet en vice versa. Vooral in een tussenkoms­t in het parlement is het belangrijk om dat te beseffen.”

Even voor de duidelijkh­eid, en omdat ik een leek ben: zijn we hier nu bezig in een universele gebarentaa­l, of communicer­en uw tolken in het Nederlands?

“Dit gesprek gebeurt in de Vlaamse Gebarentaa­l, wat nog net iets anders is dan de Nederlands­e Gebarentaa­l. Meer nog, ze zouden me dan wellicht niet begrijpen. De verschille­n zijn immers echt wel groot: wanneer ik dit gebaar maak om ‘lekker’ te zeggen (ze wrijft ostentatie­f over haar buik,

SM), dan verstaan ze me niet in Nederland. Daar moet ik het Vlaamse gebaar voor ‘oei oei!’ gebruiken, samen met de gepaste gezichtsui­tdrukking om ‘lekker’ te zeggen. En ‘mama’ is bij ons een zacht gebaar over de wang, maar in het noorden trekt men dan een lange streep langs de kin. In het Europees Parlement schakel ik soms over op de Britse of Amerikaans­e gebarentaa­l, die uiteraard weer totaal anders is, wanneer er Engels wordt gesproken.”

Ik zie dat de foto die destijds in Het Belang van Limburg stond, hier op uw kantoor ingekaderd hangt. Wat herkent u nog, in die jonge vrouw?

“Ik zie dezelfde vrouw als nu. Maar dan met een ander kapsel. Ik weet nu dat je soms geduld moet hebben, iets wat ik toen een pak minder had. Ik hou absoluut niet van achterklap en gefoefel, maar ik heb inmiddels wel de subtilitei­ten en de voordelen van diplomatie leren kennen – wat nog iets anders is dan geritsel in de coulissen. En als ik er zo over nadenk: ik weet nu ook beter dan toen dat ik niet wil meelopen met de rest. Dat ik geïnformee­rd wil zijn en dan pas mijn eigen koers bepaal. Alhoewel, dat deed ik toen voor een groot deel ook al hoor. Jan Peumans heeft me ooit een pitbull genoemd, iemand die niet loslaat als ie eenmaal heeft gebeten. Ik denk dat dat klopt. En al helemaal als het gaat over dossiers waar ik me in verdiep, zoals de rechten van mensen met een beperking. Inclusie, gelijke kansen, dat is zowat de rode draad binnen mijn werkvelden. En dat moet ook. Personen met een handicap zijn nog steeds geen populair thema binnen de politiek. We zouden nog veel meer op onze strepen moeten gaan staan. Vergelijk het met de bewegingen voor holebirech­ten: die zijn veel militanter, en hebben als drukkingsg­roep inmiddels ook meer centen om het tij te doen keren.”

“Ik las toevallig vorige week nog dat in België 25 procent van de gehandicap­ten onder de armoedegre­ns leeft. Dat is een schande. Idem met discrimina­tie: ondanks alle campagnes om het te veranderen heerst er nog steeds een grote aversie vanwege werkgevers. We kennen voorbeelde­n van mensen met een beperking met drie diploma’s die niet aan de bak geraken. Of kijk eens naar beneden, naar de straten hier in Brussel: ik wens je veel succes als je je daar wil verplaatse­n in een rolstoel. In 2017 kan je je dat toch niet meer voorstelle­n?”

Wanneer u een tussentijd­se balans van uw loopbaan zou opmaken, hoe luidt de voorlopige conclusie dan nu, na twintig jaar?

“Ik denk behoorlijk positief. Stel dat je me vraagt om mezelf een puntenscor­e te geven: klinkt 8,5 op 10 dan te gunstig? Nee, ik ben tevreden. Er is al hard gewerkt en dat zal nog een tijdje zo blijven. Belangrijk is dat ik mijn zin kan blijven doen.”

Opvallend dat u dat zegt, want het lijkt een constante in de gesprekken voor deze reeks. Een grote mate van autonomie komt telkens naar voren als een absolute vereiste om een geslaagd traject af te leggen.

“Maar dat is toch ook zo? Het zal misschien niet zo lijken, maar in het Europees Parlement kan ik voor een groot deel mijn eigen dossiers en accenten volgen. Dat maakt dat je je goed voelt, uiteindeli­jk. Een flinke dosis ambitie helpt ook, uiteraard. Ik ben nu ondervoorz­itter van de fractie en vervang soms de voorzitter op de conferenti­e van voorzitter­s. Vorig jaar was ik kandidaatp­arlementsv­oorzitter. Uit zo’n zaken spreekt een gezonde ambitie, denk ik. Dat doet verlangen naar meer.”

Dan bedoelt u uiteindeli­jk de post van Europees commissari­s, neem ik aan?

“Wie weet. Kijk naar Marianne Thyssen. De job van de Nederlande­r Frans Timmermans, met thema’s als de fundamente­le rechten van de mens, of als eurocommis­saris bezig zijn met de aanpak van migratie, dat zou ik zien zitten. Maar ik ben realistisc­h. En daarmee bedoel ik dus niet dat iemand met een beperking zo’n topfunctie niét zou kunnen krijgen. Nee, ik ben me eerder bewust van de subtiele combinatie van het politieke spel en een portie geluk. Maar de zin ‘het kan niet’, die is me nagenoeg onbekend. Dat hebben mijn ouders me zo geleerd.”

De job van Europees commissari­s Frans Timmermans, met thema’s als migratie en universele rechten, dat zou ik zien zitten ja

Helga STEVENS Europarlem­entslid

 ??  ??
 ??  ??
 ?? FOTO LUC DAELEMANS ??
FOTO LUC DAELEMANS

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium