“Je mag je niet opdringen aan je kinderen”
Dirk Roofthooft opent onze nieuwe interviewreeks Mensen van Belang. Vanaf nu elke woensdag in uw krant.
Honderd procent in het leven staan, niet genoeg kunnen krijgen van wat aangenaam is, maar toch voortdurend leven met het besef dat alles eindig is. Het typeert acteur Dirk Roofthooft (58), die deze nieuwe interviewreeks opent. “Al op mijn zestiende geraakte ik mijn naïviteit kwijt”, zegt hij. “Toen al was ik doordrongen van het feit dat we allemaal doodgaan. Maar er is geen sprake van
tristesse, want ik probeer het leven van de mooie kant te bekijken.”
Of Dirk Roofthooft zijn monoloog ‘Bezonken Rood’ - een aangrijpende rouwzang naar het gelijknamige boek van Jeroen Brouwers - in het theater brengt of elke maandagavond staat te acteren in de luchtige VTM-serie ‘De Infiltrant’, hij zorgt telkens voor de kwaliteit die na meer dan dertig jaar in het vak zijn handelsmerk is geworden. In de jaren tachtig begon hij eraan, om in 1997 definitief door te breken bij de tv-kijker met zijn rol van Pietje de Leugenaar in ‘Terug Naar Oosterdonk’. In 2012 had hij opnieuw een hit te pakken als De Kloot in ‘Clan’ en nu is er dus ‘De Infiltrant’. Met Roofthooft als de schofterige Freddy Bernaerts, een Vlaamse middenstander zoals we er allemaal wel eentje kennen. Zo’n flamboyante, slecht gestylede schreeuwer die lak heeft aan regeltjes en graag mag bijklussen in de illegaliteit om zijn misdaadcenten vervolgens op te souperen in de plaatselijke Daddy’s Hobby. Maar net wanneer je vermoedt dat hij vollédig uit bordkarton is opgetrokken en je te maken hebt met een update van Balthazar Boma, slaat de sfeer om en toont Bernaerts zijn ware, crapuleuze gelaat. Het is Roofthooft op zijn best. “Maar het was niet het vooruitzicht om Bernaerts te vertolken dat me over de streep heeft getrokken”, zegt de acteur, die zijn vrouw enkele uurtjes heeft weggestuurd om ons in alle rust te kunnen ontvangen in zijn huis in Antwerpen. “Ik let in de eerste plaats op het scenario. Pas daarna check ik of de rol iets voor mij zou kunnen zijn. Om het met een boutade te zeggen: ik speel liever een kleine rol in een goed scenario dan een grote rol in een slecht scenario.”
De rol van bullebak schijnt je wel te liggen. Waar haal je je inspiratie om zulke types te vertolken?
“Pietje de leugenaar was toch een lieve man? En mijn personages in ‘Zuidflank’ en ‘Chaussée d’Amour’ toch ook, nee? Maar om een of andere reden blijven die bullebakken blijkbaar langer hangen bij de mensen, heb ik de indruk. Onlangs kwam er een Britse vrouw naar me toe. Ze had ‘Clan’ gezien op tv. In Engeland noemen ze mijn personage niet de Kloot, maar the Prick, en die dame zei: ‘You’re disgusting! But we love you!’ De Kloot is dus a man you love to hate. Maar waar haal ik de inspiratie om dat soort figuren ge- stalte te geven? Ik ben altijd bang voor die vraag omdat ik er niet op kan antwoorden. Dat is ook meteen de reden waarom ik geen les geef, omdat ik anderen niet kan uitleggen hoe het moet.”
Kom je nooit in de verleiding om in een vaster dienstverband te gaan werken, zoals in een soap spelen?
“Ik word gelukkig van dingen te doen waarvan ik denk dat ik ze moet doen. Acteren in een soap en reclamespots inspreken horen niet thuis in dat rijtje. Wat ik doe, doe ik dus grotendeels voor mezelf. Ik vind trouwens dat de rollen die ik speel vaak over mezelf gaan, alleen hoeven de mensen dat niet te weten. (lacht) Ik ben er onlangs nog van geschrokken hoe erg Dirk Roofthooft wel op Pietje de Leugenaar lijkt. Vroeger dacht ik dat ik dat personage spéélde, nu weet ik: ik bén gewoon Pietje de Leugenaar. Net zoals hij ben ik ook een einzelgänger, ik zwerf maar wat in mijn eentje door dat theaterlandschap... En als ik uit een productie stap, doe ik dat met pijn in het hart, maar ik doe het toch omdat ik denk dat het zo moet. En dan ben ik weer in mijn eentje.”
Heb je het nu over je plotse vertrek bij het Toneelhuis?
“Ja, maar ik heb me voorgenomen om er niet te veel meer over te vertellen. Het is gewoon een kwestie van niet kunnen aansluiten bij een gemeenschappelijk denken dat kritisch denken uitsluit. (denkt na) Dat heeft iets alleenigs, misschien zelfs iets droevigs... Maar tegelijk is het mijn motor om telkens weer het niveau te halen dat ik wil halen.”
“Ik doe wat ik graag doe en dat is een gigantisch voorrecht, mijn grootste rijkdom. Ik denk niet dat er één persoon bestaat die ervan droomt om voor zijn werk het water te moeten gaan afsluiten bij de mensen, beerputten leeg te trekken of witte strepen op de wegen te schilderen. Dat ik mag doen wat ik graag doe, ik vind niet dat ik van mezelf mag zeggen dat ik dat verdiend heb omdat ik een goed acteur ben. Maar ik denk dat collega’s en opdrachtgevers wel mijn intensiteit en passie voor het vak voelen. Daarom stap ik nooit in een project waar ik niet honderd procent kan achterstaan. Als mijn passie maar half is, vind ik dat ik dat moet melden. Het zou overigens ook niet netjes zijn om subsidies op te strijken voor een opdracht waaraan je niet met hart en ziel hebt gewerkt. Dat zou liegen zijn. En mensen weten dat ik daarover niet makkelijk lieg, dus weten ze wat ze aan me hebben: ‘Als Dirk ja zegt, gaat hij er ook voor.’”
Een uitspraak van jou: “Ik kan niet genoeg krijgen van de dingen die aangenaam zijn.” Mogen we er dan vanuit gaan dat je gulzig bent?
“Ik leef gulzig, ja. Ik sta altijd honderd procent in het leven. Ik eet
bijvoorbeeld enorm graag. Drinken is dan weer voorbij: ik ga niet meer op café. Dat was geen besluit, het is gewoon vanzelf gekomen. Ik heb vaak gedanst voor Wim Vandekeybus, en als ik het goed gedaan had op het podium, vroeg hij: ‘Je bent gisteravond zeker weer uit geweest?’ Want dán vond hij mij op mijn best. Dan had ik ’s nachts zo het leven getoucheerd dat ik die levensgeilheid meenam op het podium. Maar die tijd is dus voorbij: als ik uit ben geweest, ben ik ’s anderendaags gewoon moe en wattig in mijn hoofd. Neem nu dit interview: ik wil dit goed doen, scherpe antwoorden geven, dus heb ik gisteren niet gedronken. Ook dat is gulzigheid: alles goed willen doen.”
Als je alles goed wil doen, vind je vast dat er geen tijd genoeg is.
“In dit huis staan tachtig boeken die ik nooit zal lezen. Ik heb er de tijd niet voor, mijn leven is simpelweg te kort.”
Maar het ziet er niet naar uit dat dat je droef stemt.
“Zeker niet, laat dat vooral duidelijk zijn. Er is geen sprake van tristesse, helemaal niet. Ik probeer alles zo veel mogelijk van de mooie kant te bekijken.”
En toch zeg je: “Als ik een slechte dag heb, zie ik in elke mens iemand die doodgaat. Op een goeie dag zie ik diezelfde mens als het resultaat van een stomende vrijpartij.” Wat kan ervoor zorgen dat je een slechte dag hebt?
“Het besef dat alles eindig is, dat we allemaal sterfelijk zijn.”
Troost een acteur zich met de gedachte dat hij tenminste íets achterlaat?
“Daar heb ik al vaak discussies over gehad. Ik ben daar nuchter in: dood is dood. Wat zou John Lennon eraan hebben dat we nu nog naar zijn songs luisteren?” “Ik was onlangs op een optreden van Arno, toen overviel het me weer. Ik zie die man al van mijn zestiende optreden, ik heb hem misschien wel zestig keer aan het werk gezien. Toen ik jong was, dacht ik al: ‘Dat deze mens nooit mag doodgaan.’ Want wat hij doet, is van zó’n schoonheid, zo sexy, zo met zijn poten in het leven. Arno is nu negenenzestig, en toen ik hem enkele weken geleden zag, zei ik: ‘Laten we - ook al ben ik dan tien jaar jonger dan u - afspreken dat ik vóór u doodga, Arno.’ Zijn antwoord: ‘Dat gaan we niet doen, vriend, want dan moet ik bloemen kopen voor u en da’s veel te duur.’” (lacht)
Als je vindt dat je een leven te kort komt, betekent dat dan dat je weinig slaapt?
“Slecht en weinig. Als ik wakker word, wil ik meteen lezen of werken. Dus slaap ik alleen, anders zou de nachtrust van mijn echtgenote er ook aan inschieten. Je zou mijn bed eens moeten zien: ik lig in het midden, met rondom mij allemaal boeken, kranten, geprinte scenario’s, aantekeningen en papieren.”
Je vertelde net dat je je als een einzelgänger door het landschap beweegt. Dat alleen zijn, wordt het je soms te veel, of is het iets dat je net opzoekt?
“Ik zoek het op én het wordt me soms te veel. (lacht) Ik speel vaak monologen in het theater, dan ben ik sowieso alleen. En ik zit ook vaak alleen in mijn kleedkamer, maar dat vind ik helemaal niet erg. Binnenkort ga ik met meerdere acteurs iets doen in het theater, en ik weet nu al dat het hard wennen zal zijn als ik met hen een kleedkamer moet delen. Maar versta me vooral niet verkeerd: ik werk ook graag samen met mensen, het kan me zelfs een kick geven.”
Ben je ook overwegend alleen in je privéleven?
“Nee, gelukkig niet. Ik heb niet alleen mijn vrouw, maar ook mijn dochter en sinds achttien maanden mijn kleinzoon.”