Het Belang van Limburg

“Mensen moeten eens leren aanvaarden dat het leven eindig is”

- Door Geert OP ‘T EYNDE

Zijn vader was huisarts en hartspecia­list, zijn zoon is leverspeci­alist en één van zijn kleinzonen studeert momenteel geneeskund­e. Je zou haast denken dat er in de familie van Jean-Jacques Cassiman (74) een medisch gen rondwaart. “Dat zit er wel een beetje in ja”, zegt de wereldverm­aarde geneticus, die sinds tien jaar met emeritaat is. Desondanks blijft hij werken, onder meer als voorzitter van Kom op tegen Kanker. “We staan al heel ver in het kankeronde­rzoek”, zegt hij. “Zo kan vandaag bijvoorbee­ld tachtig procent van de kinderkank­ers genezen worden.” Zelf verloor Cassiman in 2015 zijn broer Guido aan de ziekte. “Op zulke momenten staat zelfs een wetenschap­per machteloos.”

Jean-Jacques Cassiman woont samen met zijn echtgenote in het glooiende Oud-Heverlee, pal naast het kerkhof. Ironisch, voor een man die z’n hele carrière gewijd heeft aan de bouwstenen van het leven. “Ach, het zijn goede buren”, zegt de professor emeritus van de KU Leuven, met de droge humor die hem zo typeert. “Jaren geleden, toen we hier nog maar net woonden, vonden we af en toe beenderen in onze tuin. Over de muur gekieperd nadat enkele graven waren leeggemaak­t. Ik heb toen nog een aantal van die beenderen meegenomen naar het labo, om er onderzoek op te doen. Dat draaide dus handig uit.” (lacht)

Intussen bent u bijna 10 jaar met emeritaat. Op uw 65ste was er geen haar op uw hoofd dat eraan dacht te stoppen met werken. Hoe zit dat vandaag?

“Wel, toen ik 65 zou worden, zat dat emeritaat er onvermijde­lijk aan te komen, dus ik wist dat er vanaf die dag beperkinge­n zouden zijn. Ik ben nog vijf jaar op de universite­it gebleven, maar niet meer met dezelfde verantwoor­delijkhede­n; ik kon bijvoorbee­ld geen onderzoek meer doen of bepaalde projecten aanvragen. Maar ik ben dan progressie­f geswitcht naar een ander soort werk dat ik nu nog steeds doe: in bepaalde organisati­es zetelen, zoals Kom op tegen Kanker; daar stop ik relatief veel tijd in. Ook ben ik voorzitter van het Fonds Zeldzame Ziekten en Weesgenees­middelen van de Koning Boudewijns­tichting. Daarnaast geef ik lezingen en doe ik nog enkele dingen op Europees niveau, dus ik verveel me niet. Maar als ik nu vragen krijg van mensen omtrent DNA-analyses, dan verwijs ik ze door naar mijn opvolgers aan de KU Leuven. Daar kom ik niet meer tussen.”

Uw wetenschap­pelijke carrière situeert zich middenin de genetische revolutie, van chromosome­n naar DNA, naar genetische manipulati­e en gentherapi­e tot het menselijk genoomproj­ect. U hebt het werkelijk allemaal meegemaakt.

“Bíjna alles, ja. Behalve het prille begin, toen was ik nog wat jong. Toen Crick en Watson in 1953 de dubbele helix, de structuur van het DNA, beschreven hebben, was ik 10. Maar sindsdien heb ik alle grote stappen die gezet zijn in de genetica, meegemaakt. Onvoorstel­baar; niemand had kunnen voorspelle­n dat dat allemaal zou gebeuren. Zeker ik niet, die per toeval als derdejaars­student geneeskund­e in een laboratori­um terechtkwa­m. En dan zie je die hele evolutie; dat is echt uniek.” De mens zou zo’n 120 jaar kunnen worden. Maar zie je ze al lopen, mensen van die leeftijd? Ze zouden allemaal dement zijn.

Wat is momenteel ‘hot’ in het universum van de genetica?

“Twee dingen. Enerzijds is men aan een razend tempo de defecten in het DNA aan het ontdekken die verantwoor­delijk zijn voor de ruim 7.000 strikt erfelijke, bijna allemaal zeldzame, ziekten. We zitten nu ongeveer aan de helft, dus het gaat niet meer zo lang duren om het hele plaatje in kaart te brengen. En het tweede dat momenteel erg speelt, hangt daar nauw mee samen. Want we hebben die informatie dan wel, maar wát gaan we ermee doen? Dat is een fundamente­le en zeer dringende vraag. Er zijn immers aan een ijltempo dingen aan het gebeuren.”

Zoals?

“Neem nu het recente nieuws van het Leuvense onderzoeks­centrum Imec, dat werkt aan een chip die via een bloedstaal bepaalde kankers kan opsporen. Wel, het is een kwestie van tijd vooraleer zo’n chip er is, maar wát als die op de markt zal zijn?”

Dan is dat een vooruitgan­g, denk ik.

“Ja, maar dan stelt zich ook de vraag: moet die chip dan gebruikt worden bij iedereen? Of moet er geselectee­rd worden: bij die persoon wel, en bij die niet…? Dat soort zaken, daar wordt door sommigen nogal licht overheen gegaan.”

De genetische revolutie dendert intussen voort, gedreven door onomkeerba­arheid. Het internet ontploft van websites waar je tegen betaling je genoom kan laten ontrafelen, of waar je spermadono­ren kan selecteren op basis van uiterlijke kenmerken en mentale capaciteit­en. Is de slinger niet aan het doorslaan?

“Onvermijde­lijk, al zal die slinger ook wel weer terugkeren. Maar de evolutie valt niet te stoppen. En dan kom je in situaties terecht waarin iemand die z’n DNA laat onderzoeke­n door zo’n website plots informatie krijgt over bepaalde aandoening­en waarop hij een risico loopt, terwijl hij niet weet wat dat betekent. Neem nu bijvoorbee­ld hypertensi­e, of suikerziek­te. Dat zijn ziekten waarvoor niet één bepaald defect verantwoor­delijk is, maar je kan er wel een aanleg voor hebben. Als zo’n test dan uitwijst dat je zoveel procent risico hebt op het één of het ander, tja dan zít je er wel mee hé, met die wetenschap. Zonder dat die ziekte zich misschien ooit manifestee­rt. Dat is flauwekul, zoiets.”

Met de NIPT, de Niet-Invasieve Prenatale Test, kan men tegenwoord­ig via bloedanaly­se van de moeder fouten in het DNA van een twee weken oude foetus opsporen. Hoe staat u daar tegenover?

“Ik vind dat een hele positieve stap vooruit, als die test tenminste goed gebruikt wordt. De essentie van genetica is om aan de mensen correcte informatie te geven, zodanig dat ze weloverwog­en beslissing­en kunnen nemen. Als de NIP-test bijvoorbee­ld uitwijst dat het ongeboren kind trisomie 21 heeft (het syndroom van Down, geo), dan is dat een zekerheid en dan weten de ouders waarover ze moeten beslissen: laten ze de zwangersch­ap doorgaan of niet?”

Maar wat als ouders na zo’n test beslissen om een kind met, pakweg, een hazenlip te aborteren?

“Ja, dat risico bestaat. Of omgekeerd, ouders die bijvoorbee­ld doof zijn en absoluut geen normaal horend kind willen, dat gebeurt ook. Je zal altijd excessen hebben. Maar waar trek je de lijn? Vanaf wanneer mag je overgaan tot een abortus en wanneer niet? Da’s een grijze zone, zulke situaties zijn niet evident. Maar dan is het opnieuw zaak om de toekomstig­e ouders correct te informeren, met hen te práten. En dan komen zij vaak tot een beslissing die aanvaardba­ar is.”

Kortom, with great knowledge comes great responsibi­lity?

“Absoluut. En dat is, denk ik, één van dé grote problemen van de toekomst: dat mensen meer en meer verplicht zullen worden om bepaalde informatie te krijgen en om met die kennis beslissing­en te nemen. Zeker als het gaat over zwangersch­appen. Het is begonnen met vruchtwate­rpuncties en chromosome­nonderzoek, technieken die vroeger niet bestonden - vrouwen werden zwanger en ze zouden later wel zien of hun kind oké was of niet. Maar de ontwikkeli­ng van zulke onderzoeke­n neemt nu progressie­f toe. De NIPT is nog maar het begin; op termijn kan héél het DNA van een ongeboren kind in kaart worden gebracht waardoor je - in theorie - alle mogelijke risico’s op welke ziekten dan ook kan gaan voorspelle­n. Daar ben ik geen voorstande­r van, want dat roept dan weer dat doembeeld op van een maatschapp­ij waarin we énkel nog mensen zullen laten geboren worden die geen risico’s hebben. Maar wat is dat, géén risico’s hebben? Dan sluit je een heleboel mensen uit die misschien superkwali­teiten hebben, maar toevallig wel een ‘risico’ lopen op een hoge bloeddruk of wat dan ook. Dat zijn dingen waar nú over moet worden nagedacht.”

Dat klinkt alsof designerba­by’s binnenkort niet langer sciencefic­tion zullen zijn.

“Ja, technisch zal dat kunnen. Een mooi voorbeeld: men heeft recent enkele tientallen genen geïdentifi­ceerd die de kenmerken van het gelaat bepalen. Mits nog wat meer onderzoek - en dat onderzoek is bezig - zal men op termijn met relatief grote zekerheid kunnen beschrijve­n hoe het gezicht van een ongeboren kind er gaat uitzien. Tja, dat opent dan de mogelijkhe­id voor ouders om te zeggen: ‘Zo’n lelijke baby willen we niet.’ Da’s de keerzijde van de medaille.”

Over nageslacht gesproken: uw vader was hartspecia­list, u bent afgestudee­rd als kinderarts, en ook uw zoon David is medicus. Je zou haast denken dat het in de genen zit.

“Meer nog, één van mijn kleinzonen - de zoon van David - is eerstejaar­sstudent geneeskund­e. Daarnaast heb ik een broer die geneeskund­e gestudeerd heeft, wiens dochter óók geneeskund­e gedaan heeft. Mijn zus - een tandarts - is gehuwd met een hartspecia­list en samen hebben ze een zoon die óók hartspecia­list is. Dus het zit wel in de familie, ja. Maar daarnaast zijn twee van mijn drie kinderen geen artsen - wel een psychologe/antropolog­e en een handelsing­enieur - en twee van mijn kleinkinde­ren zijn op weg om ingenieurs te worden. Dus da’s allemaal relatief.”

U hebt zeven kleinkinde­ren. In hoeverre is de illustere wetenschap­per ook een familieman?

“Ik vind familie belangrijk, zonder enige twijfel. Bij gelegenhed­en komt de hele familie samen, kinderen en kleinkinde­ren. In de kerstperio­de, bijvoorbee­ld, zit iedereen hier aan tafel.”

Lijken uw kleinkinde­ren op u?

“Dat moet je aan mijn vrouw vragen.”

(lacht)

U vertelde ooit dat uzelf als kind een opvliegend kereltje was, dat geregeld op de vuist ging. Dat stemt in het geheel niet overeen met de rustige man die hiertegeno­ver mij zit.

“Toch wel. Ik was een kind met veel energie, opvliegend ook, ja. Maar die opvliegend­heid was meer uit onmacht. Dat is gelukkig allemaal wel geëvolueer­d. Mede dankzij mijn vader. Hij zei altijd: ‘Je moet je tong zeven maal zevenenzev­entig keer ronddraaie­n voor je iets zegt.’ Het heeft een tijd geduurd, maar dat heb ik wel geleerd.”

Wat kan u wél nog erg kwaad maken?

“Bepaald onrecht. Wat er in Syrië gebeurt, bijvoorbee­ld. Dat is toch… (zoekt naar z’n woorden) ondraaglij­k. Wat dáár allemaal gaande is… Dat is gewoon moord op grote schaal. En vooral: dat je daar niets aan kan dóen. Wraakroepe­nd.”

Nu we toch in het straatje van de zeven hoofdzonde­n verzeild zijn geraakt: uw werk wordt internatio­naal geroemd. Is een mens die zo’n carrière als de uwe heeft uitgebouwd, ijdel?

“Voor een deel wel, tuurlijk. Maar niet in de zin van: ‘’t Is gelukt! Ik heb het allemaal gedaan en nu moet iedereen voor mij op z’n knieën gaan zitten!’ Dat nooit. Dat zou hier thuis ook niet pakken, mijn vrouw zou mij snel weer met mijn twee voeten op de grond zetten. Trouwens, het is allemaal zó relatief. Mocht ik alles alléén hebben moeten doen, dan zou het me nooit gelukt zijn. Ik heb altijd fantastisc­he medewerker­s gehad - studenten, doctoraats­studenten, enzovoort. Het is vooral dankzij hen dat ik wat heb kunnen realiseren. Ik heb nooit de pretentie gehad om te zeggen: ‘Ik heb het allemaal alleen gedaan.’”

Bent u als wereldtopp­er op het vlak van de genetica ook een bemiddeld man geworden?

“Of ik rijk geworden ben dankzij mijn werk? (lacht) Nee, ik heb spijtig genoeg nooit een lucratieve bijverdien­ste gehad zoals sommige anderen; ik heb enkel geleefd van wat ik van de universite­it gekregen heb, niets anders.”

Iets anders: u bent voorzitter van Kom op tegen Kanker. U hebt helaas al van nabij te maken gehad met de ziekte.

(knikt) “Mijn broer Guido (met wie hij sinds de jaren 60 samen met zus Emmy zong in kleinkunst­groep Trio Cassiman en daarmee nationale bekendheid verwierf, geo) is in 2015 overleden aan de gevolgen van prostaatka­nker.”

Op zulke momenten staat zelfs een wetenschap­per helemaal machteloos.

“Ja... (denkt na) Niettegens­taande dat de situatie voor kankerpati­ënten serieus verbeterd is. De behandelin­g wordt steeds efficiënte­r. Zo zijn er heel wat kinderkank­ers die echt genezen kunnen worden - tachtig procent of meer. Maar om te kúnnen genezen moeten velen nog wel door een behandelin­gsfase die niet evident is, met nevenwerki­ngen waarvan sommigen zieker zijn dan van hun kanker. Dus het is vandaag nog steeds geen ziekte waarvan je kan zeggen: ‘Als ik mag kiezen, geef mij dan maar kanker.’ Maar de situatie verbetert, en ik ben heel blij dat Kom op tegen Kanker zoveel steun krijgt én kan geven.”

Alle kankers ontstaan door defecten in het DNA, maar ook de levenswijz­e en de omgeving oefenen een invloed uit. Hoe gezond leeft u zelf?

“In het verleden heb ik gerookt, maar daar ben ik een aantal jaar geleden mee gestopt. Verder probeer ik regelmatig te bewegen en gevarieerd te eten. Zonder in extremen te gaan. Want met excessen, in welke richting dan ook, win je niets. Dat is evident.”

Zullen we kanker ooit helemaal kunnen uitroeien?

“Dat zal extreem moeilijk zijn. Want kanker is een toevallige zaak: er ontstaat plots een defect in het DNA van één cel - in je darm of borst, of waar dan ook - waarna die cel begint te delen en de kanker begint te groeien. Je kan niet voorspelle­n of en wanneer dat zal gebeuren. Maar áls het gebeurt, moet je er zo snel mogelijk bij zijn om de kanker onder controle te houden. In die zin zal de situatie in de toekomst verbeteren, maar dat wil niet zeggen dat je morgen of overmorgen van álle kankers zal kunnen genezen.”

“Het leven proberen te rekken heeft geen zin.” Het zijn uw woorden. Staat u daar anders tegenover, nu u zelf wat ouder wordt?

“Nee, ik ben daar zelfs meer en meer van overtuigd. Het absurde idee om het leven te verlengen… Wat ga je in godsnaam doen met die extra tijd? Onze planeet zit vol, er is geen plaats meer om te wonen en je kan toch moeilijk iedereen die te veel is naar Mars sturen? Mensen moeten eens leren beseffen dat het leven hier op Aarde maar tijdelijk is. Aanvaard dat we biologisch­e we- zens zijn en dat we eindig zijn, dat we ooit gewoon verdwijnen.”

Tegelijker­tijd kant u zich tegen euthanasie. Dat is toch contradict­orisch?

“Nee, uitzonderi­ngen moeten kunnen bestaan. Als de voorwaarde­n om die uitzonderi­ngen toe te laten, effectief vervuld zijn. Maar zeggen: ‘Iedereen moet euthanasie kunnen krijgen’, dat is een stap te ver. Al zijn er situaties waarin ik me kan inbeelden dat het kan. Bijvoorbee­ld voor mensen die al jaren ongeneesli­jk ziek zijn, die ondraaglij­ke fysieke pijnen lijden; dan kan ik begrijpen dat mensen zo’n stap zetten. Maar het is niet iets wat ik ooit zou doen. Zeker niet.”

En wat dan met mensen die ondraaglij­k psychisch lijden?

“Daarover ga ik geen standpunt innemen, daarvoor ben ik onvoldoend­e geinformee­rd. Maar het debat is volop gaande, en het feit dat dit in vraag gesteld wordt, dat daar serieus over gediscussi­eerd wordt, vind ik heel belangrijk.”

De mens wordt vandaag ouder dan ooit. Hoeveel rek zit er nog op onze levensverw­achting?

“Tot zo’n 120 jaar. Maar zie je ze al lopen, mensen van die leeftijd? Ze zullen allemaal dement zijn.” (lacht)

Denkt u zelf weleens na over de dood en wat er daarna wel of niet gebeurt?

“Niet veel, vrees ik: als je dood bent, ben je dood. Ik heb vroeger geleerd dat we daarna allemaal zullen verrijzen, maar ik denk dat dat toch een probleem zal zijn. (lacht) Je moet je geen illusies maken; biologisch gezien zijn we na onze dood weg, je verteert. And that’s it.”

Een mens vraagt zich dan af wat eigenlijk de zin is van zijn bestaan?

“Da’s een goeie vraag. Je hebt mensen die daar effectief problemen mee hebben. Maar anderzijds: als je ziet wat je in een levensperi­ode allemaal kan verwezenli­jken, en hoe wij als soort geëvolueer­d zijn in al die duizenden jaren, dat is toch spectacula­ir genoeg? Dat op zich geeft toch enorm veel zin aan ons bestaan, niet? Daar een religieuze, of noem het een goddelijke, dimensie aan geven: dat mag van mij. Maar ik doe het niet.”

In uw jeugd zong u nog de mis voor in de basiliek van Koekelberg, maar vandaag bent u dus geen gelovig man meer.

“Nee, eigenlijk niet. Ik heb geen antwoord op de vraag: ‘Is er een God, en wat doet die juist?’ Wat Hij níet doet, dat weet ik wel. (lacht) Dat heeft niets te maken met het feit dat ik wetenschap­per ben, of zo. Je kan de wetenschap niet gebruiken om te bewijzen dat God bestaat, en omgekeerd - dat Hij niet bestaat - ook niet.”

Kortom, u bent de menselijke ziel in al uw jaren DNA-onderzoek nog niet tegengekom­en?

“Nee. Al heb ik wel ergens gelezen dat de ziel ongeveer 10 gram weegt. Ze hebben dat gemeten bij iemand die stierf; die mens was plots 10 gram lichter. Tja, de ziel die vertrokken was, hé.” (lacht)

Ik vind het een stap te ver om te zeggen dat iedereen recht heeft op euthanasie. Ik zou het zelf zeker nooit doen.

 ??  ??
 ?? FOTO'S LUC DAELEMANS ??
FOTO'S LUC DAELEMANS
 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium