“Ik woon hier op het grootste schip ter wereld”
PAAL/ROTTERDAM - “Ik heb geleefd als een junk. Nu leef ik in blessuretijd en ben ik blij dat ik ondanks al die capriolen ’s morgens mijn ‘asana’ doe en op mijn handen kan staan. Blij dat ik nog 40 meter diep kan duiken. Zonder perslucht. Blij dat ik elke maand nog twee halve marathons kan lopen. Met mijn verleden zijn dat mirakels. Bijna onmogelijk. Maar het geeft wel aan dat het kan. Al besef ik dat het morgen allemaal weg kan zijn en dat het gedaan is. En als het morgen zou gebeuren, dan zal ik zeggen ‘Thank you’.” Joe Cillen kijkt even naar boven terwijl hij dat laatste zegt. Zijn levensverhaal is als een schelmenroman, maar deze schelm kwam na alle wereldzeeën bevaren te hebben en na enige scha en schande tot inkeer. Hij zwoer alcohol en drugs af en werd een gerespecteerd kunstenaar in Rotterdam.
“Hoi Joe!” “Dag Joe.” “Alles goed, Joe?” Joe Cillen is geen onbekende in zijn buurt. Zijn buurt, dat is het Noordereiland, dat eiland midden in de Nieuwe Maas tussen het zuidelijke stadsdeel Feijenoord en het – nu ja – oude centrum. Met aan de ene zijde van het eiland de witte Erasmusbrug, die landmark van Rotterdam, en aan de andere zijde de rode Willemsbrug.
Geen eiland, maar een schip
Joe Cillen is kunstenaar. Dat de buurt hem goed kent, heeft daarmee te maken. Kunst is helemaal niet exclusief voor de geëngageerde Cillen. Of voor de happy few. Kunst is overal. Zo heeft hij zelfs van het Rotterdamse eiland met zijn 3.270 inwoners een kunstwerk gemaakt en het herdoopt tot MS Noordereiland. Motorschip Noordereiland dus. “Het is letterlijk mijn grootste werk.” Het eiland, sorry schip, heeft intussen een eigen scheepsjournaal, een eigen opera, geld en postzegels. Het mooie aan het concept van Cillen is: het Noordereiland heeft met zijn 1,25 km lengte en 240 m breedte ook écht de vorm van een schip. “Het is dan ook het grootste schip ter wereld”, glimlacht Joe.
Hoe komt u erbij?
“Het ligt in de lijn van Magritte zijn Ceci n’est pas une pipe. Ik hanteer hetzelfde jargon: Ceci n’est pas une île. Dit is geen eiland, maar een schip. ‘Ben je gek?’, zeiden de mensen hier aanvankelijk. En nu zeggen diezelfde mensen dat ze aan bakboord wonen. (lacht) Een schip als metafoor, als beeld. Ze drijven. Dat voelt anders. Het verbindt mensen. Vanaf het moment dat je een ander licht op iets werpt, kan het ook tot andere inzichten leiden. Zoals dat de wereld ook een schip is. En we zitten allemaal in hetzelfde schuitje.”
Dat is niet eens zo gek. Maar je bent niet begonnen als kunstenaar.
“Neen. Ik ben echt iemand van twaalf stielen en dertien ongelukken. Ik heb ongeveer alles gedaan: ik ben drukker geweest, matroos, kok op een booreiland, bakker, staalarbeider… Maar begonnen ben ik op mijn achttiende in de put, in de mijn van Zolder. Niet die van Beringen. Want daar nam mijn oom het werkvolk aan. Ik ben de zoon van een schooldirecteur en was met school gestopt. Mijn dorst was dermate dat ik daarvoor geld moest verdienen. (lacht) Als ik dan naar onder moest en die van de nachtpost kwamen naar boven, waren daar gasten bij die me herkenden. Hilariteit. De zoon van de schooldirecteur als mijnwerker…”
Toen was dat nog een notabele in het dorp.
“Zeker. Er waren nog mensen in Paal die nauwelijks konden schrijven. Mijn vader had kantoor aan huis en hielp de mensen met hun papierwerk. Mijn moeder was lerares en gaf ook Frans aan de kinderen van de mijningenieurs. Maatschappelijk had ik inderdaad alle kansen, maar ik voelde het leven aan als een vat met buskruit en ik had nu eenmaal een kort lontje. Ik was zo’n kind dat nooit vrede nam met ‘Daarom’ als antwoord. Nu nog niet trouwens. Zeg dan dat je het niet weet. Daar kan ik vrede mee nemen.” “Tot ik in Mol terechtkwam. Verbeteringsgesticht… Dan moet je goed opletten of je eindigt in een spiraal die je voor de rest van je leven vastzet. Dan moet je slim zijn. Eerst had ik een verzoek ingediend om naar Australië te emigreren. Dat mocht niet van de rechter. Maar matroos zijn op de lange vaart mocht dan weer wel. Wat weet zo’n rechter nu van het echte leven? Zeeman, zeker op de koopvaardij, zit vol dingen die weinig met deugd te maken hebben.”
“Om een lang verhaal kort te maken, ik had snel begrepen dat ik als matroos veel meer kon verdienen met allerlei spul van de ene naar de andere haven te smokkelen. Ook drugs, ja. Die ik na een tijd ook zelf gebruikte. Zeven jaar heb ik rondgevaren, daarna ben ik over land gaan zwerven. Als hippie. Marokko, Afghanistan, Turkije, Singapore, Australië... Waar de wind me naartoe waaide. En al dealend. Ik probeerde te ontsnappen aan het saaie lot. Tot...”
Tot u aan de grond zat..?
“Ja. In 1974 ben ik teruggekeerd naar Europa. Uiteindelijk ben ik hier in Rotterdam komen wonen, een stad naar mijn hart. Maar ik zat wel in de val. Ik was een junk en was alles kwijt. De overlevingsgedachte is mijn redding geweest. Plots een lamp van 500 watt die brandde. Ik heb aan de noodrem getrokken. En de noodrem was de AA. Rooie Koos was daar mijn sponsor. Mijn peter zo je wil. Met handen als kolenschoppen. Rooie Koos zei niet veel, maar wat hij zei, dat nam ik aan. Ik heb nooit meer een drup gedronken. Nog altijd niet. Al heeft het een jaar geduurd voor ik van de dope af was.” “Een andere redding is de kunstwereld geweest. In mijn geval, de Academie van Den Haag. Daar heb ik de juiste mensen ontmoet. Al hoor ik me nog die eerste keer, vertrekkensklaar, bij de affiches in die inkomhal van de Academie zeggen: ‘Wat een onzin allemaal.’ Tot ik een stem achter mij hoor...”
Spijt? Dat is nutteloos. Ik ben een oude aap die zijn lot zelf in handen heeft genomen. Uiteindelijk is het goed gekomen
Joe Cillen
En wat zegt die stem?
“‘Interessant wat je daar zegt. Zou je even met mij willen praten?’ We lopen een kamer binnen en op de deur staat ‘Georges Lampe, directeur’. We hebben enkele uren gepraat.‘Zou je geen les willen volgen bij mij?’ Die man heeft mijn leven in een andere plooi gelegd. Dat is een groot geluk geweest. Ik kwam erachter dat ik via de kunst die woede, ergens diep in mij, kon kanaliseren naar een meer bruikbare energie. Ineens besefte ik haarscherp dat die drugs maar een sta-in-de-weg zijn voor mijn ontwikkeling en voor nieuwe inzichten. Naast lessen volgen in kunstateliers ben ik ook beginnen studeren. Filosofie onder meer. Ook in de psychiatrie van Wilhelm Reich heb ik me verdiept. En ik studeer nog altijd. Nu leer ik bijvoorbeeld Arabisch.”
Waarom Arabisch?
“De laatste jaren reizen Carol en ik in de wintermaanden naar de Sinaï. Waar we echte nomaden hebben leren kennen, bedoeïenen. Als je de taal een beetje spreekt, kom je veel dichter bij die mensen. Nu zijn dat vrienden.”
Kon u leven van uw kunst?
“Ik kon twee zaken doen. Of in het gesubsidieerde circuit geraken. Of mezelf bedruipen. In 1985 ben ik in dit hoekpand hier komen wonen en ben ik met een schildersbedrijfje begonnen. Zo kon ik mijn eigen kunst financieren en tegelijk mijn brood verdienen. Al bak ik mijn brood wel zelf. (lacht) Nu staat er werk van mij op een aantal publieke plekken in Rotterdam, maar ook bijvoorbeeld in Utrecht.”
Ooit spijt gehad?
“Spijt? Dat is nutteloos. Ik ben een oude aap die zijn lot zelf in handen heeft genomen. Uiteindelijk is het goed gekomen. Nu ben ik een gerespecteerd kunstenaar in een grote stad met een fantastische vrouw aan mijn zijde.”
U zei dat Rotterdam een stad naar uw hart is. Waarom?
“Rotterdammers hebben weinig complexen terwijl ze toch in een complexe situatie leven. Met sociale problemen. Etnische problemen. Milieuproblemen. Noem maar op. En toch gaan ze niet in een hoekje zitten. Het zijn veerkrachtige en sympathieke mensen. Er is ook geen gedoe met Rotterdammers. Ze zeggen het zoals het is. Recht voor de raap. Je weet wat je aan elkaar hebt. I like that.”
Er is helemaal niets dat u mist uit Limburg?
“O jawel. Kroenselevlaai.” (lacht)