Op de snelweg naar de zon
Woensdagochtend, Lyon. Op dag drie van ons liftavontuur hebben we een ambitieus doel gesteld: we willen ons avondeten in het Italiaans bestellen. Dus begint het spelletje weer van voor af aan. Wij langs de weg, rugzak stevig omgegord, bordje met ‘direction Midi’ in de hand, duim in de lucht en geforceerde hemelsbrede glimlach op het gezicht. Een dag vol lifterspsychologie, jaloerse echtgenotes, gevulde varkensdarmen en een cactusverzamelaar.
Zo moet het zijn om langs de weg te staan tippelen. We staan in het centrum van Lyon, al een uur vruchteloos de aandacht trekkend van voorbijrijdende automobilisten. Nu ja, staan is niet voldoende. Je moet ervoor wérken. Eerst om de aandacht van de rijdende automobilist te trekken, dan om hem of haar effectief aan de kant te krijgen. Dus zwaai je naar auto’s, wapper je met je bordje. Alles om oogcontact af te dwingen, zodat de chauffeur wel moet reageren. Zodra je blik kruist met die achter het stuur, volgt bijna automatisch een non-verbale reactie. De ene toetert of steekt de duim omhoog bij wijze van aanmoediging, een ander zal weer ostentatief met het hoofd schudden of de schouders ophalen, een derde doet teken dat hij de andere richting uit moet.
Of, zoals die ochtend, teken doen dat hij of zij niet kan stoppen. Want net zo cruciaal als die brok lifterspsychologie blijft de precieze plaats waar je jezelf met je bordje en opgestoken duim positioneert. Op dat vlak zijn we wederom niet gezegend. Hier, aan het punt waar de rivier Saône in de Rhône vloeit, begint een andere grote stroom: de A7, de Autoroute du Soleil. De snelweg die al sinds 1951 miljoenen vakantiegangers richting zonnige kust van de Méditerranée voert. Onze toegang tot de snelweg wordt echter nog geblokkeerd door een rij betonnen pijlers, dus moeten we plaatsnemen aan een vervaarlijk korte af- en oprit, waar de versnellende automobilisten ongeveer drie lege parkeerplaatsen bedenktijd hebben voor ze de snelweg oprijden. Had ik al gezegd dat een stadscentrum geen aanrader is voor een lifter?
De oplossing komt na een uur uit een zijstraatje gereden: Cédric Nillez (49) doet teken dat we meekunnen. “Jullie moeten richting Avignon? Ik kan jullie tot daar meenemen.” In de auto blijkt echter dat hij tot Draguignan moet. Even opzoeken, monsieur. 400 kilometer verder, halverwege tussen Marseille en Nice. Cedric kan ons afzetten aan de snelweg in Fréjus, een Zuid-Frans kuststadje gedomineerd door de restanten van een Romeins amfitheater. Eén rit om de hele Autoroute du Soleil te overbruggen, in een comfortabele auto met airconditioning. Jackpot. God, wat duurt die rit lang. Vier uur ben je onderweg van Lyon naar Fréjus, als het meezit. Dat is vandaag niet het geval: meer dan een uur staan we vast in een bouchon in de buurt van Portes-lesValence. En dus ben je gedwongen om écht met de mens achter het stuur in gesprek te gaan. Wat blijkt? We zijn niet ingestapt bij de grootste flapuit. Uiteraard, we komen al snel te weten dat Cédric vertegenwoordiger is bij een firma die meubilair en apparatuur voor drive-ins aan fastfoodketens verkoopt, en dat hij elk jaar zo’n 70.000 kilometer in de auto maakt. En zoals iedereen die ons tot nu meenam, is hij mateloos geintrigeerd door wat we aan het doen zijn. Tegelijk is Cédric nog wat onwennig over zijn toekomstige status als hoofdonderwerp in een Belgische krant: terwijl ik met de vlogcamera langs hem in de passagiersstoel zit, kan er enkel een nerveus lachje vanaf. Cédric blijkt een familieman, en dus gaat het gesprek algauw daarover. Hij heeft twee kinderen met zijn eerste vrouw, Julian (15) en Cyrielle (12), en een derde, Rafael (5) met zijn tweede vrouw Emilie. Plots rinkelt zijn telefoon: Emilie, alsof ze ons gesprek tot thuis gehoord heeft. Cédric sist dat we stil moeten zijn, “autrement elle fait la gueule.” Een geruststelling aan het thuisadres later – “Ik ben pas rond vier thuis, er was bouchon” – volgt de uitleg: “Ze maakt zich nogal snel ongerust over dingen, ik wil niet dat ze in paniek schiet. Ze is nogal… snel jaloers, ik wil geen ruzie krijgen.”
Er valt een ongemakkelijke stilte. Bij Montélimar gaat hij ineens de Autoroute af. “Hebben jullie honger? Ik rijd naar een typisch Frans restaurant om een hapje te eten.” Plots boemelen we over een gewestweg afgezoomd met platanen, waar de krekels een hels lawaai maken en vervallen gebouwen herinneren aan de tijd dat hét streekproduct – nougat – hier nog aan passerende automobilisten verkocht werd. In mijn hoofd zitten we al aan een tafel met een rood geruit tafellaken, een goed fles wijn en enkele lokale kazen bij de hand. Het wordt de Courtepaille: de Franse Lunch Garden, aan een winkelcomplex buiten de stad. “Het is snelle service en goedkoop, dat is ideaal.” Cédric raadt de andouillettes aan: varkensdarmen verpakt in een grotere darm. We houden het wijselijk bij een entrecote. Het eten wordt in sacrale stilte naar binnen gewerkt.
Vieira
Dan maar proberen met de koetjes en kalfjes. Voetbal, bijvoorbeeld. Dat was nogal wat op het WK. Jaja, jullie draaiden ons een ferme loer, patati patata. Wanneer ook dat gesprek dreigt te verzanden, laat Cédric alsnog een geheimpje los. “Ik heb nog met Patrick Vieira gespeeld. In de jeugdploeg van Tours FC, een ploeg die uitkomt in de Franse derde klasse. We waren
Courtepaille