“Brief nog rapper thuis dan ik...”
Voor dit boek ploegde Pieter Serrien zich door heel wat Belgische,
Britse, Franse, Duitse en Amerikaanse studies en kranten. Boeiend zijn de uittreksels uit dagboeken en brieven. We laten hier enkele fragmenten, al dan niet met een Limburgse link, voor
zichzelf spreken.
Broeder Hilarion Thans,
geboren in Maastricht maar een groot deel van zijn leven in Belgisch-Limburg wonend en werkend, wordt tijdens WO I verpleger in het Belgisch leger. Tijdens het bloedige eindoffensief werkt hij in het reusachtige militaire hospitaal in Calais. “In november was het koud en het regende gedurig. Het oude Kales was één hospitaal. Grippe en offensieven voerden honderden slachtoffers per dag aan. 20.000 man voor ‘t Belgisch leger alleen, beweerde men, verbleven in hospitalen. Als de wapens geen einde aan de oorlog stelden, zouden ziekten en wonden het doen. De Rode-Kruistreinen van het front naar hier konden het vervoer niet meer slikken. Zieken vertelden me dat ze twee dagen zonder eten of drinken onderweg waren, in een
onverwarmde wagon.” Honderden griepslachtoffers sterven een gruwelijke dood. “Er waren er wie de ziekte naar de hersens steeg: die
woelden om in onrustige slap, tot de dood intrad. De longzieken stierven, blauw en zwart, na vier, vijf dagen. Enkelen hadden de kwaal
in de ingewanden. Cholera kon niet veel erger zijn.”
Hoewel het nieuws over de nakende wapenstilstand bekend raakt, komen de Belgische troepen nog in de laatste oorlogsuren in actie om Gent in te nemen. Maar de Duitsers in het stadscentrum bestoken de Belgische posities. Op 10 november krijgt een eenheid in een hoeve in Mariakerke de volle laag. een eenvoudige piot uit het
Antwerpse Sint-Antonius-Zoersel, vertelt:
“Onze sergeant zat op een strozak een brief te schrijven. Hij was een Limburger die vanaf de eerste dag van de oorlog nog niet van het front
was weggeweest, zelfs niet om met verlof te gaan. Hij was nooit gekwetst geweest of in een ziekenhuis beland, zodat hij alle gevechten had meegemaakt. Een doodbrave jongen en een echte vriend. (…) Hij had de hele morgen al gezongen en gefloten, want hij was dolblij dat het de volgende dag wapenstilstand zou zijn en dat hij zou weten hoe het thuis was, waar hij niets meer van had gehoord. Nu schreef hij een brief aan zijn ouders. Misschien is hij nog rapper thuis dan ik, zei hij.” Nadat hij de brief heeft afgeleverd moet de sergeant een groep meisjes, die de Belgische troepen inlichtingen zijn komen verschaffen over de
Duitse posities, naar een veiliger plek brengen met twee Waalse soldaten. “Op de koer achter de hoeve hield hij halt om uit te leggen wat er gedaan diende te worden. (…) Plots hoorde ik het suizen van een obus en tegelijkertijd kwam de slag van de ontploffing. Wij wierpen ons op de grond en hoorden de stukken staal in het rond vliegen. (…) De soldaten lagen dood en erg verminkt op de grond. Alle hulp was overbodig. De sergeant was eveneens stevig gewond en verloor veel bloed. (…) Ik zond rap iemand om onze brancardier, doch geen vijf minuten later, nog voor hij aankwam, was de sergeant dood. (…) Zijn
brief zou zeker eerder dan hij bij zijn ouders toekomen…”
Jef Vermeiren,