Het Belang van Limburg

“Een publicatie in Nature is mooi, maar het is niet het summum”

-

Hij zit bomvol energie en is een avonturier pur sang, die in het verleden al eens vrijwillig­erswerk durfde te gaan doen in de jungle van Ecuador. Maar daarnaast is professor Stein Aerts (42) uit HeusdenZol­der vooral een wetenschap­per. Een toponderzo­eker wiens publicatie­s geregeld internatio­naal geroemde vakbladen halen. Naast fundamente­el hersenonde­rzoek op fruitvlieg­jes, werkt professor Aerts ook in het domein van kanker. “Ik denk niet dat we kanker ooit zullen kunnen uitroeien”, zegt hij. “Maar de kunst zal zijn om kankercell­en heel vroegtijdi­g op te sporen. Vroeger detecteren, en meer getarget uitroeien: daar zijn we nu al mee bezig. Dus dat belooft voor de toekomst.”

Godganse dagen zit hij in Gasthuisbe­rg tussen de fruitvlieg­jes, stalen van menselijke weefsels en computers, onderzoek voerend naar DNAschakel­aars, RNA-moleculen en ander fraais. Maar toch is Stein Aerts geen saaie, grijzende wetenschap­per in een witte labojas. Integendee­l, professor Aerts runt als een wervelwind zijn eigen lab met zo’n 20 werknemers, en dat al negen jaar lang. Misschien niet het archetype van een wetenschap­per, maar wél eentje om ú tegen te zeggen. Je zou de hoogleraar dan ook meerdere titels kunnen opspelden. Onder meer die van bio-ingenieur, maar ook doctor in de bio-informatic­a, terwijl anderen hem dan weer een neurogenet­icus noemen. Wat ís het nu precies? “Wel, in de eerste plaats ben ik bio-ingenieur in de cel- en genbiotech­nologie”, aldus Stein. “Dat is nog steeds een goede samenvatti­ng van wat we hier eigenlijk doen: het draait in ons lab vooral rond genetica. Je zou me dus inderdaad ook geneticus kunnen noemen, of beter gezegd genomicus. Want zeggen dat we enkel onderzoek doen naar genen, is misschien een beetje eng, aangezien we werken met hele genomen (de complete genetische samenstell­ing van een organisme, geo). Daarbij proberen we te begrijpen hoe biologisch­e kenmerken geprogramm­eerd zijn in het DNA.”

Dat doet u in uw eigen Laboratori­um voor Computatio­nele Biologie. Wat houdt dat precies in?

“Wel, we gebruiken heel veel computatio­nele technieken om biologisch­e vragen te beantwoord­en. Bijvoorbee­ld hoe genen gereguleer­d worden, of hoe celtypes zich vormen. We doen dat niet per gen of per eiwit, maar voor het hele genoom tegelijk. Daarbij genereren we heel veel data, en het grootste deel van onze tijd spenderen we aan de analyse daarvan met behulp van artificiël­e intelligen­tie. We doen onderzoek op menselijk weefsel, maar ook en vooral op Drosophila, fruitvlieg­jes.”

Waarom net fruitvlieg­jes?

“Het is een heel complex systeem, maar dan in miniatuur. Hun DNA bestaat uit minder genen; en bij die vliegjes kan je makkelijke­r mutaties maken, bepaalde genen uit- of aanschakel­en en zo bekijken wat er gebeurt op celniveau. Dat kan bij die vliegjes zonder al te veel ethische problemen.”

U hebt in uw lab de leiding over een onderzoeks­team van twintig personen. Wat voor een baas bent u?

“Dat is iets wat je natuurlijk beter aan mijn mensen zou vragen. (denkt na) Dit is niet gemakkelij­k… Ik denk niet dat ik een strenge baas ben – ik vind me trouwens ook niet echt een baas, want iedereen werkt hier vanuit zijn eigen motivatie. Dus het is anders dan bijvoorbee­ld een productiet­eam aan het werk te moeten houden. Ik faciliteer meer, ik begeleid mijn mensen. En ik denk dat ik dat op een eerder motiverend­e manier doe; ik ben iemand die nogal enthousias­t kan zijn. Ik praat ook graag met mijn team, omdat ik dan zelf ook tot nieuwe inzichten kom.”

Uw onderzoek ging zich in de loop der jaren ook op kanker richten. Vanwaar die keuze?

“Bij de start van het lab hebben we meteen de keuze gemaakt om iets breder te gaan en dus niet enkel onderzoek te doen op fruitvlieg­jes, maar ook op menselijk weefsel. Omdat dat natuurlijk heel relevant is. Op dit moment is het ongeveer fifty-fifty. Waarom kanker? Wel, de hoofdfocus van het lab ligt op genregulat­ie en hoe genen geactiveer­d worden in cellen. En bij kanker is dat echt een groot probleem, dus het is een extra uitdaging om daarrond te werken.”

Bent u zelf al van ver of dichtbij geconfront­eerd geweest met de ziekte?

“Ja, er zijn toch al redelijk wat gevallen geweest in mijn omgeving. Mijn schoonmoed­er en mijn peter zijn beiden gestorven aan glioblasto­om (een hersentumo­r, geo); dat was telkens een hele erge aftakeling. Ik heb ook een oom met colonkanke­r; gelukkig in een vroeg stadium ontdekt dankzij een stoelgangt­est. Dus dat valt te behandelen. Daarnaast zijn er kennissen die borstkanke­r en leukemie gehad hebben, maar die gelukkig wel genezen zijn – al dan niet met bepaalde consequent­ies. Dat is het positieve aan het verhaal: dat er tegenwoord­ig heel wat kankers écht genezen kunnen worden.”

Geeft dat u extra motivatie in uw eigen onderzoek?

“Absoluut. We krijgen trouwens ook financieri­ng van Kom Op Tegen Kanker voor ons onderzoek, dat is echt prachtig. Maar wij doen natuurlijk aan basisonder­zoek – en dat is ook nodig – maar om te komen tot toepassing­en in de geneeskund­e, is er natuurlijk een heel traject nodig. En het is niet zo dat één lab, zoals het onze, heel dat traject aflegt. Wij zijn slechts één schakeltje in de ketting. Al zie je in de nieuwe medische toepassing­en wel linken met je eigen onderzoek, en dat motiveert inderdaad toch wel. Dat is heel powerful.”

U zegt het: u staat aan de basis. In 2015 ontdekte u bijvoorbee­ld wat bepaalde kankercell­en in melanomen zo agressief maakt, alsook een manier om die agressivit­eit uit te schakelen. Dat was een serieuze doorbraak.

“Klopt. We hebben toen heel veel stalen van huidkanker met elkaar vergeleken en daaruit bleek dat er twee heel verschille­nde groepen bestaan: enerzijds zijn er cellen die in een toestand komen die heel erg lijkt op die van een normale cel; terwijl andere cellen in een soort overleving­stoestand komen. Die cellen gaan sterker migreren, uitzaaien dus, en ze kunnen ook beter tegen medicatie; ze sterven minder snel af. Ze zijn dus agressieve­r. Door die ontdekking zijn we nu in staat om kankercell­en te laten switchen van de agressieve naar de mildere toestand, en dat proces kunnen we in de tijd volgen om dan eventueel te gaan interferer­en in wat daar gebeurt.”

Zullen we kanker ooit helemaal kunnen uitroeien, denkt u?

“Nee, dat denk ik niet. Er zullen altijd kankercell­en gevormd worden. We hebben immers triljoenen cellen in ons lichaam, en er worden continu nieuwe cellen aangemaakt, waardoor er altijd wel iets kan mislopen. Daarnaast is er de voortduren­de chemische impact op ons lichaam, denk maar aan luchtvervu­iling of UV-stralen. Ook die omgevingsf­actoren kunnen fouten veroorzake­n in ons DNA. Dus: kanker zal altijd blijven bestaan, we zullen geen vaccin vinden tegen de ziekte. Maar de kunst zal zijn om kankercell­en heel vroegtijdi­g op te sporen: als we de eerste kankercel die zich vormt kunnen vinden en uitroeien, dan zijn we de kanker steeds een stap voor. Vroeger detecteren, en kankercell­en meer getarget uitroeien, daar zijn we nu al mee bezig. Dus dat belooft voor de toekomst. Screening is daarbij ook zeer belangrijk: zoals de stoelgangc­ontrole van vijftigers om darmkanker op te sporen, of een jaarlijkse mammografi­e bij vrouwen boven de 50. De mogelijkhe­den tot screening worden steeds uitgebreid­er. Man, ik kan niet wachten tot ik zélf 53 ben om mijn stoelgang op te sturen.” (lacht)

Uw onderzoeks­resultaten worden gepublicee­rd in internatio­naal gerenommee­rde vakbladen als Cell en Nature. Is dat het summum voor een wetenschap­per?

(denkt na) “Dat is een moeilijke vraag. Nature, Cell, Science,… Dat zijn natuurlijk écht toptijdsch­riften. Dus als je daarin kan publiceren, is dat echt wel

wow. En we vinden het ook een hele grote eer als we ons werk daarin kunnen zetten. Dat geeft altijd zeer veel respons, de visibilite­it van die bladen is erg groot. Het gewicht van die studies wordt ook steevast groter gepercipie­erd dan in andere bladen. Maar ze hebben ook een erg hoog glamourgeh­alte en het verschil met andere tijdschrif­ten is wel onrealisti­sch groot. Immers: als je studie in een ander tijdschrif­t gepublicee­rd wordt, kan het evengoed een goeie studie zijn. En gelukkig is het tegenwoord­ig wel zo dat het meer en meer draait om de inhoud. Maar om op je vraag te antwoorden: is zo’n publicatie het summum? Het is heel fijn, maar er zijn ook andere dingen waar je als wetenschap­per erkenning uit haalt, zoals het begeleiden van studenten in hun postdoc of een goede lezing geven. Zélfs lesgeven kan soms voldoening geven.” (lacht)

Wat is momenteel ‘hot’ in het universum van het biomedisch onderzoek?

“Single cell-biologie is op dit moment

super-súperhot.”

Leg uit.

“De hele biologie, de manier waarop we werken en nadenken, is aan het shiften naar iets heel logisch: naar het onderzoek van individuel­e cellen. Om genen te kunnen detecteren, moesten we vroeger een stuk weefsel nemen, dat letterlijk pureren en dan konden we dit of dat meten. Maar dat waren natuurlijk slechts gemiddelde­n van al die verschille­nde celtypes; dat was absurd. Door nieuwe technieken kunnen we nu individuel­e cellen onderzoeke­n. Dat heeft al tot zeer concrete resultaten geleid, bijvoorbee­ld in het onderzoek naar Alzheimer. Nu blijkt immers dat vooral cellen uit het afweersyst­eem problemen veroorzake­n.”

Eerder dit jaar scoorde u opnieuw met een onderzoek: u slaagde erin om voor het eerst alle hersencell­en van de fruitvlieg in kaart te brengen. Opnieuw baanbreken­d werk.

“Dat was een enorm plezant project

 ?? FOTO LUC DAELEMANS ??
FOTO LUC DAELEMANS
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium