Onbevangen
Omdat we het al zo vaak gezien hebben, lijkt het niets bijzonders. Hoe elke lente opnieuw blaadjes verschijnen op bomen en struiken die de winter overleefd hebben. Het groen van het jonge loof is tegelijk intens en zacht. Een genezende balsem voor vermoeide ogen die het moeilijk hebben om het nieuwe in het oude te ontwaren.
* * *
Ik heb onze oudste zoon nooit eerder zo enthousiast gezien. Wanneer hij ’s avonds thuiskomt, kan hij niet wachten om buiten naar zijn pimpelmeesjes te gaan kijken. Het meesjesnest zit in een oud vogelhuisje dat vroeger aan een boom hing. Ik had het vorig jaar weggehaald omdat het te krakkemikkig leek om nog dienst te doen. Het staat nu achter enkele oude bloempotten op de werktafel, tegen de buitenmuur van de keuken. Maar de meesjes hebben het toch kunnen terugvinden.
Telkens m’n zoon de vogeltjes heeft gezien, brengt hij verslag uit zoals een trotse vader dat doet. Over hoe groot ze nu geworden zijn, of er al dons op de huidjes verschenen is, en hoe luid ze kunnen piepen.
Hij neemt me soms mee naar buiten en toont waar de meesjes zich genesteld hebben. Ik kan bijna niets zien omdat we niet te dicht durven te naderen, en het nogal donker is in het huisje.
Ik denk dat ik enkele dagen geleden het oog van een kleintje kon herkennen. Mama en papa pimpelmees vlogen nerveus rond, en lieten van zich horen. We zijn niet te lang blijven kijken.
Mijn zoon blijft herhalen hoe wonderlijk het is dat hij dit voor het eerst heeft kunnen zien. Even wonderlijk is het, bedenk ik dan, dat ik hem zo voor het eerst kan zien.
* * *
Het was windstil. De zon scheen uitbundig op het bospad, maar toch was het fris.
Een jogster stak me voorbij. De bescheiden luchtverplaatsing die door haar beenbewegingen werd veroorzaakt, volstond om de jonge blaadjes langs het pad op en neer te doen bewegen. Ik dacht aan een piano, en hoe de toetsen één na één worden ingedrukt en dan omhoog komen wanneer iemand een gebroken akkoord speelt. Ik vroeg me af of ik dit al ooit eerder had gezien. Het was tegelijk herkenbaar, en ook nieuw.
* * *
Op de foto in de krant leek het op zo’n aardappel die moeilijk te schillen is. Een exemplaar dat uit twee aan elkaar vastgegroeide knollen bestaat. Een éénknollige schilt beter.
Deze aardappel was niet enkel tweeknollig, maar ook groot uitgevallen, met zijn lengte van 36 kilometer. Het was geen knolgewas maar een brok ijs die door de ‘New Horizons’ ruimtesonde ‘ergens achter Pluto’ werd ontdekt. De officiële naam van het waargenomen object is ‘2014MU69’, het troetelnaampje luidt ‘Ultima Thule’. Met die naam duidden de Grieken vroeger de meest afgelegen plek op aarde aan, dat waren toen waarschijnlijk de Shetland Eilanden in de Noordzee. Maar de pas waargenomen ijsreus ligt een beetje verder. Nooit eerder heeft de mens iets dat op 6,6 miljard kilometer van de aarde verwijderd ligt gezien.
*
*
* Ik hield m’n cameralens enkele centimeters van de kroonblaadjes verwijderd. Om het bloempje te fotograferen was ik op m’n hurken gaan zitten.
Ik had het aan de andere kant van het spoor ontdekt, achter het treinstation. Het bloempje stond tussen soortgenoten. Ik had er een willekeurig exemplaar uitgekozen. Het was eerst de kleur die me was opgevallen – ik zou niet weten welke naam daarbij paste. En dan hoe klein het bloempje was. Het was die combinatie van kleur en nietigheid die me had getroffen – de geconcentreerde schoonheid ervan.
* * *
Mij spreekt de blomme een tale, mij is het kruid beleefd, mij groet het altemale, dat God geschapen heeft!
Guido Gezelle (1830-1899); ‘Kleengedichtjes’ (Verzameld Dichtwerk 2, 1980; 235)
* * *
Elk jaar opnieuw in de lente staan die bloempjes op dezelfde plek, maar toch leek het alsof ik ze nu voor het eerst had gezien, alsof ze vroeger niet bestonden. Ik had iets in hen herkend dat ik lang vergeten was.
Vandaag was het me heel even gelukt om onbevangen te kijken, onbezwaard door het verleden, verlicht door het innerlijke vuur van de bloem.
Een herinnering aan het hier en nu.
Good luck en tot ziens.
Uw trouwe dienaar, FB