Goeiemiddag
Dit schooljaar fiets ik elke maandag en dinsdag van Runkst naar de gemeentelijke basisschool van Diepenbeek, voor wat sprokkeluurtjes als leerkracht. Ik rijd langs het kerkhof, door de teschwijk en de nieuwe fietstunnel. Dan nog voor de Delhaize rechtsaf het fietspad op, onder de treinsporen door. Door de berm rechtstreeks tot op de ring, even langs de buitenkant van Catharina, nog een fietstunnel door tot in Wolske. Na Wolske sjees ik het kronkelende Demerpad op. Daar begint de pret pas echt. Ik zie de Universiteitslaan met plezier wegdraaien. Lekker trappen in het groen. Voorbij de campus kronkelt het pad door een valleitje vol paarden. Even linksaf (zoek de reiger die hier rondhangt) en je bent al bij het Demerstrand in Diepenbeek (groet vlak voor de speeltuin de twee eenden die daar wonen in een minikreekje). Zelf hou ik nog het meest van de ménsen die ik kruis op dit pad. Er ontstaat hoe dan ook iets. Een blik, een glimlach, een schuchter wegkijken. Ik ga en keer terug op ongeveer dezelfde uren. En dus kom ik vaak dezelfde mensen op dezelfde plaatsen tegen. Het was een zonnige dag toen ik voor de eerste keer, heel voorzichtig, een groet breng aan zo’n intussen bekende onbekende: “Goeiemiddag!”
Ik krijg een verwonderde blik terug. Ik hou van verwondering. Dus besluit ik vanaf die dag consequent al mijn tegenliggers te groeten. Soms met een opgestoken hand. Soms een knik. Soms een wens: fijne middag! Of een gezamenlijk weetje: lekker warm hé! Ik doe het ook als het regent. Even zuchtend tussen de lippen doorblazen: we zijn weer nat, wil dat zeggen. Of grijnslachen: we zitten allebei in hetzelfde schuitje. Vorige week was een topweek. De strakke wind joeg langs de Demer: richting Diepenbeek. Oprijden was vliegen. Zalig. Maar ik zag al aan mijn vrienden, de tegenliggers, wat mij op de terugweg te wachten stond. Vertrokken gezichten en verkrampte handen rond het stuur. Dat contrast van heerlijk vliegen en onmenselijk zwoegen, gewoon omdat de omstandigheden toevallig anders zijn. Dat boeit mij enorm. Ik moedig mijn tegenliggers aan met een gebalde vuist en een ‘komaan’. Of ik maak met een handgebaar duidelijk dat straks ook ik die richting uit moet. Ik kan mijn fiets voor de terugweg op de trein zetten. Snel en gemakkelijk. Maar ik doe het niet. Ik kijk al uit naar de vele aanmoedigingen van mijn dan vliegende tegenliggers. Want inderdaad: intussen zeggen tegenliggers, ook als ik zelfs te moe ben voor een handgebaar, al gewoontegetrouw ‘Goedemiddag!’