‘De snelste blanke ter wereld’ runt nu familiebedrijf in waterleidingen
De snelste blanke ter wereld, zo wordt Patrick Stevens herinnerd. De enige Europeaan in de olympische 200m-finale in Atlanta woont nog altijd in Maasmechelen, runt een familiebedrijf in waterleidingen, was vier maanden CEO van voetbalclub Patro Eisden en
We bellen Patrick Stevens, maar niemand neemt de telefoon op. Korte tijd later belt hij zelf terug. “Sorry, ik was te laat, ik ben niet meer zo snel als vroeger”, grapt hij. De succesvolste Belgische sprinter aller tijden oogt nochtans scherp als we twee meter van elkaar gaan zitten op zijn terras. Het is zondagmiddag, de zon schijnt, alleen vogeltjes verstoren de rust boven Eisden. “Door corona zit mijn dochter al twee maanden vast in Engeland. Hetzelfde voor mijn vriendin in Italië. Mijn bedrijf is in het weekend dicht en er is nergens voetbal. Op een zondag heb ik dus alle tijd.” Het gesprek duurt dan ook drie uur. De volgende drie bladzijden zijn maar een korte samenvatting.
Hoe gaat het met Patrick Stevens?
“Druk. Ik heb een firma die drinkwaterleidingen aanlegt in opdracht van De Watergroep. Iets heel anders dan sport. Het bedrijf is van mijn moeder, mijn broer en mezelf. We zijn met een man of twaalf. Ooit waren dat er twintig, maar dat wil ik niet meer. Ik ben de zaakvoerder: ik haal de contracten binnen en zorg voor de uitvoering. ’s Morgens tussen 6 en 7 is het redelijk intensief. Dan komt iedereen binnen, worden de camionnetten geladen en moet er goed nagedacht worden. Dat is redelijk stressvol. Zodra iedereen op weg is, heb ik even tijd om Het Belang en De Tijd te lezen. De rest van de dag ben ik altijd in beweging tot 18 of 19 uur. Het is hard werken, maar ik heb vroeger ook altijd hard getraind. Als ik moe ben, ga ik een weekend met de auto naar mijn dochter in Engeland, of met Ryanair naar mijn vriendin in Italië. Even de knop omdraaien en ontstressen.”
Hoe ben je van de atletiek in de waterleidingen gerold?
“Het bedrijf heet APC Leidingen. Adriaan is mijn pa, Patrick ben ik en Carl is mijn broer. Vandaar APC. Mijn vader heeft de firma opgericht, maar hij is in 2006 van de ene dag op de andere vertrokken. Ik had er al mijn spaarcenten ingestoken. Om niet alles wat ik met lopen verdiend had te verliezen, moest ik het bedrijf wel voortzetten. Dat was het einde van mijn loopcarrière. Gelukkig had ik de goeie mentaliteit van een topsporter en heb ik na veel vallen en veel opstaan alles kunnen rechttrekken. Nu gaat het heel goed. Van de vijf of zes concurrenten in Limburg zijn wij de kleinste. Dat wil ik zo houden. We zijn flexibeler en kunnen sneller opstarten. Wij zijn de lastige luis in de pels van de beer. Ik heb pas twee contracten voor drie jaar getekend in Wallonië. Werkzekerheid genoeg dus. De coronacrisis komen we goed door. Twee dagen hebben we stilgelegen, maar dan belden ze voor een groot lek en waren we weer bezig. Met de nodige maatregelen, natuurlijk. In maart en april lag onze omzet twintig procent lager, maar mei wordt weer normaal. Werken voor de overheid heeft zijn voordelen: de overheid betaalt altijd. Wel altijd laat, maar ze betaalt en ze gaat niet failliet. Drinkwater is een basisbehoefte die niet conjunctuurgebonden is. Geen pieken, maar ook geen dalen.”
Vier jaar geleden dook je plots op als CEO van voetbalclub Patro Eisden.
“Efkens, he, met die Chinees (Wayne Woo, nvdr). Vier maanden heeft het geduurd. Na twee weken had ik door dat er iets niet pluis was. Maar Patro stond op degraderen en trainer Guido Brepoels en ik spraken af dat we niet van een zinkend schip zouden springen. Ik ben gebleven tot de redding een feit was. Guido is aan de kant geschoven omdat hij niet de jongens wou opstellen die de voorzitter/eigenaar wou zien. Mijn indruk was dat die spelers in ruil zaken moesten doen waarop gegokt werd: de bal buiten stampen, een kaart pakken, een penalty veroorzaken.”
Heb je ooit bewijzen gezien?
“Van het gokken niet. Maar als de voorzitter en Guido samenzaten, moest ik vertalen van Engels naar het Nederlands. Als hij Guido bedreigde omdat hij een bepaalde speler moest opstellen, dan hoorde ik dat natuurlijk. Rare toestanden. De club lag op apegapen. We hebben dat rechtgetrokken en gelukkig is daarna Salar Azimi gekomen.”
Hoe was je bij Patro verzeild geraakt?
“Mijn nonkel, Robert Stevens, was decennia voorzitter geweest. Hij was eigenlijk al weg uit de club toen de Chinees hem benaderde om Patro over te nemen. Robert spreekt geen Engels en vroeg mij om de mails te vertalen. Later heb ik in Engeland een paar keer samengezeten met de Chinees en zijn zakenpartners. Dat leek toen heel koosjer. Ze wilden Patro naar 1B brengen. Ik had altijd graag in de sport gewerkt en liet vallen: als je ooit een CEO zoekt, denk dan aan mij. Het leek mij een goede stap om te beginnen in de sportwereld. Toen hij de club had overgenomen, heeft hij mij aangesteld voor het dagelijkse management. Maar het bleek toch niet te zijn wat ik had gehoopt. Hij ontsloeg een paar mensen en dan moest ik uitleggen dat dat in België niet zomaar ging zonder vergoeding.”
Heb je die ambities om iets in de sport te doen opgeborgen?
“Nu is het te laat. Ik ben 52 jaar.”
Marc Coucke is niet jonger hoor.
(grinnikt) “En je ziet wat hij ervan terecht brengt: één grote puinhoop. Ik merk dat je vaak wordt tegengewerkt door de mensen die er al zijn. Je denkt dat ze je mee aan boord zullen pakken omdat je iets kan bijbrengen, maar dat doen ze niet. Andere landen maken meer gebruik van ex-atleten, op zijn minst als adviseur.”
Rutger Smith, een Nederlandse
kogelstoter en discuswerper, is nu topsportcoördinator van de Vlaamse Atletiekliga.
“Ik heb niets tegen werpnummers, maar de kans dat België daarin een medaille haalt, is vrijwel onbestaande. De algemeen directeur is nu een ex-werper en hij heeft meteen twee ex-werpers uit Nederland ingehuurd als trainers. Dat vind ik eigenaardig. Maar als ik dat zeg, ben ik ne moeilijke. Maar ik mag dat toch zeggen? Ik ben over de hele wereld geweest, heb vier Olympische Spelen meegemaakt, ben veertien jaar professioneel atleet geweest. Ik denk dat ik recht van spreken heb. Die mensen werken misschien goed, maar als je dat doet voor de werpers, moet je hetzelfde doen voor de spring- en loopnummers.”
De luis in de pels lijkt wel jouw rol.
(op dreef) “Ik vind het doodjammer dat België zo hard het accent legt op de estafetteploegen. Alle beloftevolle sprinters op de 100 en de 200 meter gaan de 400 meter lopen, omdat ze daar kans maken om deel te nemen aan de Spelen of WK’s. Ik vind dat het andersom moet: de individuele nummers moeten eerst komen, dan pas de estafettenummers als kers op de taart. Een Jonathan Sacoor zou eerst moeten zorgen dat hij individueel finales of halve finales loopt, en dan zien wat hij doet met de estafette. Oké: medailles zijn medailles, dat staat buiten kijf. Maar met een medaille in estafette raak je niet binnen op de meetings in Zurich, Londen of Doha.”
Heb je nog geprobeerd om de sportwereld binnen te geraken?
“De laatste jaren heb ik nog twee keer gesolliciteerd bij het BOIC. Eerst voor de functie van directeur elitesport, die naar de Duitser Olav Spahl is gegaan. Het verliep via een extern bureau en die mensen gaven me echt hoop. Ik was topsporter geweest, had ervaring met overheidsprocedures, ze vroegen me meermaals bijkomende inlichtingen. Ik was in de wolken. Wou al naar een concurrent bellen om mijn firma te kopen. (lacht)
Ik was serieus ontgoocheld toen ze een Duitser namen die toen nog geen Nederlands of Frans sprak, terwijl dat nadrukkelijk in de voorwaarden stond. Daarna heb ik me kandidaat gesteld als topsportcoördinator. Dat is Bob Maesen geworden, een heel goede keuze.”
Heb je het gevoel dat je kritische uitspraken je parten spelen?
“Mijn ma zegt dat altijd. Je hebt veel mensen tegen hun schenen geschopt en Belgen vergeten dat
niet.Het zou kunnen. Maar als ik kritiek geef, is dat altijd met de bedoeling om de zaak beter te maken. En ik heb wel altijd gepresteerd. Voor de Spelen in Sydney had het BOIC een piste aan de Gold Coast uitgekozen om drie weken te trainen. Ik kende alle pistes in Australië, ik was er negen keer op stage geweest. De piste die zij gekozen hadden, was de slechtste: oud en versleten, bikkelhard. Ik zei dat, maar dan was ik ne
moeilijke. Na een paar dagen zeiden de andere atleten het ook, maar dan heette het dat ik ze had opgejut. Voor Sydney was ik in topvorm, ik kon er minstens even goed presteren als in Atlanta. Maar op de laatste training kreeg ik een scheur van 15 centimeter in mijn kuit. Ik schrijf die blessure niet toe aan die trainingspiste, want ik had al slijtage. Maar ze heeft er alleszins geen goed aan gedaan. Ondanks die scheur verwachtte het BOIC dat ik het zou proberen, maar dat was onmogelijk, ik kon niet eens wandelen. Ik zat diep in de put. Toen heb ik geen vrienden gekweekt. De moeder van mijn dochter (de Britse Denise Lewis, nvdr) had net goud gewonnen op de meerkamp. De hele Britse media zaten achter haar aan en ik bracht haar als extraatje mee naar de Belgische pers. Maar we kwamen te laat voor de persconferentie en de pers was al weg.
Hij zit liever bij zijn vriendin, zegden ze toen. Ze hadden eens in mijn lichaam moeten kruipen en mijn pijn voelen. Misschien spelen die dingen vandaag nog mee? Maar het is intussen wel twintig jaar geleden. En ik heb het wel altijd gedáán. Ik heb altijd gepresteerd.”
Heb jij financieel wat aan je carrière overgehouden?
“Het bedrijf dat ik van mijn vader heb overgenomen. En mijn huis is betaald. Maar geld was nooit een drijfveer. Met wat ik nu doe, zou ik graag veel verdienen, maar toen interesseerde dat me niet. Je moet geen sport doen voor de centen. Je moet het doen omdat je het graag doet en dan komt de rest er vanzelf bij. Dat heb ik geleerd. Mijn familie vond dat ik moest gaan voetballen, maar ik deed liever atletiek. Ik ben eerst een diploma gaan halen aan de universiteit – licentiaat handelswetenschappen in Diepenbeek - en heb dan alles op atletiek gezet. Daar was ik ook het best in. Mijn lichaam is gemaakt om te lopen: lange benen en kort lijf, ideaal voor de sprint. Ik meet 1m83. In mijn tijd waren ze allemaal ongeveer zo groot. Usain Bolt is veel groter, maar hij is de uitzondering. Hij was zo uitzonderlijk sterk, dat hij dat grote verzet in de start toch aan het draaien kreeg.”
Hoe blik je terug op je carrière?
“Tevreden. Er zijn altijd zaken die beter kunnen, maar dat is achteraf gemakkelijk gezegd. In België was weinig kennis in de sprint en de concurrentie was groot, want over de hele wereld zijn er mensen die snel lopen. Elk kind loopt. Toch was ik als ik fit was altijd bij de top tien van de wereld.”
Als het over jou gaat, gaat het altijd over die 200m-finale in Atlanta ’96. Kan je je daarin vinden?
“Ja. Voor mezelf heb ik veel wedstrijden die ik me herinner en waar ik even blij was met mijn prestatie. Als je uit blessure terugkomt en goed loopt, is dat niet dé topprestatie, maar het geeft je wel een enorme voldoening. Maar de mensen herinneren zich natuurlijk de Spelen. Ook omdat Michael Johnson er een dik wereldrecord liep, dat pas door Usain Bolt is gebroken.”
Was het een goede wedstrijd?
“Zeker. Ik had vijfde willen worden. De top-drie was buiten schot. Vier, vijf, zes en zeven lagen dicht bij elkaar. Ik was laatste van dat peloton, maar daar lig ik niet van wakker. Eigenlijk was de halve finale voor mij het belangrijkste. Die was op leven en dood, want ik was niet zo goed dat ik daarin kon
freewheelen. Twee uur nadien volgde de finale en ik liep er een nog snellere tijd. Daar was ik heel tevreden mee. Achteraf gezien waren er van die acht twee die zuiver liepen: ikzelf en Obadele Thompson. De rest had doping gepakt. Met sommige van die jongens heb